Een rechtstreeks beroep op het IVRK mogelijk in geval van een terugnameverzoek (uitspraak rechtbank Haarlem)
LJN: BV3742,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 11/27701 & 11/27700
Datum uitspraak: 16-01-2012
Datum publicatie: 13-02-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: De voorzieningenrechter stelt vast dat de familieband tussen verzoekster, haar kinderen en haar echtgenoot niet in geschil is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerders conclusie dat de overdracht van verzoekster en haar kinderen naar Zweden niet van een onevenredige hardheid getuigt onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Uit het besluit blijkt eerstens niet dat verweerder de aangevoerde belangen van de kinderen om bij hun vader te blijven heeft gewogen bij de beoordeling of met hun overdracht naar Zweden sprake is van onevenredige hardheid. Nu de belangen van de kinderen niet betrokken zijn bij de vraag of de overdracht van verzoekster (en daarmee van haar kinderen) naar Zweden van een onevenredige hardheid getuigt, is verweerders standpunt dat van een dergelijke situatie geen sprake is onvoldoende gemotiveerd. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de belangen van de kinderen niet kenbaar bij de beoordeling behoeven te worden betrokken, omdat de op grond van het IVRK en het Handvest vereiste weging van de belangen van de kinderen reeds is geïncorporeerd in bepalingen van de Verordening waaraan verweerder heeft getoetst, volgt de voorzieningenrechter dit standpunt niet. Verzoekster en haar kinderen kunnen immers geen beroep doen op de bepalingen waarop verweerder lijkt te doelen. Artikel 7 van de Verordening is, als overwogen, niet van toepassing op hun situatie. Evenmin kunnen verzoekster en haar kinderen een beroep doen op artikel 15 van de Verordening, aangezien verweerder in het ter uitvoering van deze bepaling neergelegde beleid, te weten paragraaf C3/2.3.6.3 van de Vc, - onder meer - als voorwaarde heeft gesteld dat er in de andere lidstaat nog geen beslissing mag zijn genomen op het asielverzoek van verzoekster. Derhalve kan niet worden gesteld dat de belangen van verzoekster en haar kinderen reeds bij de beoordeling betrokken zijn door de toetsing aan artikel 7 en artikel 15 van de Verordening. Het bestreden besluit berust, gelet op het voorgaande, niet op een deugdelijke motivering en is onzorgvuldig tot stand gekomen, zodat het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Datum uitspraak: 16-01-2012
Datum publicatie: 13-02-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak
Inhoudsindicatie: De voorzieningenrechter stelt vast dat de familieband tussen verzoekster, haar kinderen en haar echtgenoot niet in geschil is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerders conclusie dat de overdracht van verzoekster en haar kinderen naar Zweden niet van een onevenredige hardheid getuigt onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Uit het besluit blijkt eerstens niet dat verweerder de aangevoerde belangen van de kinderen om bij hun vader te blijven heeft gewogen bij de beoordeling of met hun overdracht naar Zweden sprake is van onevenredige hardheid. Nu de belangen van de kinderen niet betrokken zijn bij de vraag of de overdracht van verzoekster (en daarmee van haar kinderen) naar Zweden van een onevenredige hardheid getuigt, is verweerders standpunt dat van een dergelijke situatie geen sprake is onvoldoende gemotiveerd. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de belangen van de kinderen niet kenbaar bij de beoordeling behoeven te worden betrokken, omdat de op grond van het IVRK en het Handvest vereiste weging van de belangen van de kinderen reeds is geïncorporeerd in bepalingen van de Verordening waaraan verweerder heeft getoetst, volgt de voorzieningenrechter dit standpunt niet. Verzoekster en haar kinderen kunnen immers geen beroep doen op de bepalingen waarop verweerder lijkt te doelen. Artikel 7 van de Verordening is, als overwogen, niet van toepassing op hun situatie. Evenmin kunnen verzoekster en haar kinderen een beroep doen op artikel 15 van de Verordening, aangezien verweerder in het ter uitvoering van deze bepaling neergelegde beleid, te weten paragraaf C3/2.3.6.3 van de Vc, - onder meer - als voorwaarde heeft gesteld dat er in de andere lidstaat nog geen beslissing mag zijn genomen op het asielverzoek van verzoekster. Derhalve kan niet worden gesteld dat de belangen van verzoekster en haar kinderen reeds bij de beoordeling betrokken zijn door de toetsing aan artikel 7 en artikel 15 van de Verordening. Het bestreden besluit berust, gelet op het voorgaande, niet op een deugdelijke motivering en is onzorgvuldig tot stand gekomen, zodat het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
Bron: rechtspraak.nl
Law blog Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.
Reacties