18 mei 2020

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL: minderjarige blijft minderjarig in gezinsherenigingsprocedure


CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
G. HOGAN
van 19 maart 2020 (1)
Gevoegde zaken C133/19, C136/19 en C137/19
B. M. M.,
B. S. (C133/19)
B. M. M.,
B. M. (C136/19)
B. M. O. (C137/19)
tegen
Belgische Staat
[verzoek van de Raad van State (België) om een prejudiciële beslissing]
„Prejudiciële verwijzing – Recht op gezinshereniging – Richtlijn 2003/86/EG – Artikel 4 – Begrip ,minderjarige’ – Artikel 18 – Recht om beroep in te stellen in geval van afwijzing van een verzoek om gezinshereniging – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Onderdanen van een derde land die op het tijdstip van indiening van hun verzoek om gezinshereniging minder dan 18 jaar oud waren – Bereiken van de meerderjarigheid gedurende de administratieve procedure – Bereiken van de meerderjarigheid gedurende de gerechtelijke procedure – Beslissende datum om te bepalen of de belanghebbenden de status van ,minderjarige’ hebben”


 Analyse
31.      Misschien is het goed om eerst te zeggen dat niets in deze conclusie moet worden opgevat als een beoordeling van de individuele verzoeken ten gronde. Het is duidelijk dat de staatssecretaris er niet van overtuigd was dat de gegevens met betrekking tot de betrokken geboortedata van verzoekers in respectievelijk C‑133/19 en C‑137/19 correct waren of dat verzoekster in C‑136/19 inderdaad de dochter van haar gezinshereniger was. De beoordeling van deze feitelijke zaken staat volledig aan de nationale autoriteiten en rechters.
32.      De juridische kwestie die hier aan de orde is, gaat over een aparte vraag, namelijk of verzoekers het recht hebben om te worden behandeld als minderjarigen in de zin van richtlijn 2003/86, ook al zijn zij meerderjarig geworden op het tijdstip waarop het bestuur op hun verzoek om gezinshereniging heeft beslist (C‑137/19), dan wel in de loop van de gerechtelijke procedure tegen het besluit van de staatssecretaris houdende afwijzing van hun verzoek om hereniging C‑133/19 en C‑136/19).
33.      Opgemerkt zij ook dat de uitzondering in artikel 4, lid 6, van richtlijn 2003/86, volgens welke de lidstaten kunnen „verlangen dat verzoeken om gezinshereniging met betrekking tot minderjarige kinderen worden ingediend voordat deze kinderen 15 jaar oud zijn, zoals bepaald wordt in de bestaande wetgeving op de datum waarop deze richtlijn toegepast wordt”, niet van toepassing lijkt te zijn in het Koninkrijk België, maar dat het uiteindelijk aan de nationale rechter staat om dat na te gaan.
34.      Voor de behandeling van deze vraag kan het nuttig zijn te beginnen met een onderzoek van de beslissing van het Hof in de zaak A en S(6), die de nationale rechter in zijn verwijzingsbeslissing heeft aangehaald. In de zaak A en S waren verzoekers twee Eritrese staatsburgers die opkwamen tegen de weigering van de Nederlandse autoriteiten om aan A en S (en hun drie minderjarige zonen) een voorlopige verblijfsvergunning te verlenen voor gezinshereniging met hun minderjarige dochter. De dochter was als alleenstaande minderjarige naar Nederland gekomen. Zij had in februari 2014 asiel aangevraagd en werd in juni 2014 meerderjarig. In oktober 2014 had de staatssecretaris haar een „verblijfsvergunning asiel” verleend met een geldigheidsduur van vijf jaar en met terugwerkende kracht tot de datum van indiening van het asielverzoek.
35.      In december 2014 werd een verzoek tot gezinshereniging ingediend voor haar ouders en drie minderjarige broers, maar dat verzoek werd uiteindelijk afgewezen omdat de dochter op de datum van indiening van het verzoek al meerderjarig was. Na een prejudiciële verwijzing van de Nederlandse rechter heeft het Hof ten slotte geoordeeld dat richtlijn 2003/86 in wezen aldus moet worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land die op het tijdstip van indiening van zijn asielverzoek minder dan 18 jaar oud was, maar die gedurende de asielprocedure meerderjarig wordt en vervolgens wordt erkend als vluchteling, moet worden gekwalificeerd als „minderjarige” in de zin van de bepalingen betreffende gezinshereniging van die richtlijn.
36.      Het is misschien nuttig om op te merken dat deze conclusie van het Hof onder meer berustte op de volgende redenen:
„Afgezien daarvan zou een dergelijke uitlegging, in plaats van de nationale autoriteiten aan te moedigen verzoeken om internationale bescherming van alleenstaande minderjarigen met voorrang te behandelen teneinde rekening te houden met hun bijzondere kwetsbaarheid – welke mogelijkheid thans uitdrukkelijk wordt geboden door artikel 31, lid 7, onder b), van [richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB 2013, L 180, blz. 60)] – juist het tegenovergestelde effect kunnen hebben, doordat zij ingaat tegen het zowel door deze richtlijn als door [richtlijn 2003/86 en richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB 2011, L 337, blz. 9)] nagestreefde doel om ervoor te zorgen dat, overeenkomstig artikel 24, lid 2, van het [Handvest], het belang van het kind bij de toepassing van die richtlijnen inderdaad de eerste overweging voor de lidstaten vormt.
Voorts zou deze uitlegging het voor een alleenstaande minderjarige die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, absoluut onvoorzienbaar maken of hij in aanmerking zal komen voor het recht op gezinshereniging met zijn ouders, hetgeen de rechtszekerheid zou kunnen ondermijnen.”(7)
37.      Het Hof vervolgde:
„Daarentegen kan, wanneer met het oog op de toepassing van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86 voor de beoordeling van de leeftijd van een vluchteling de datum van indiening van het verzoek om internationale bescherming als uitgangspunt wordt genomen, een gelijke en voorzienbare behandeling worden gewaarborgd van alle verzoekers die zich in chronologisch opzicht in dezelfde situatie bevinden, doordat zo wordt verzekerd dat de slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging voornamelijk afhangen van factoren die verband houden met de verzoeker en niet met de betrokken overheidsinstantie, zoals de behandelingsduur van het verzoek om internationale bescherming of van de aanvraag voor gezinshereniging [...].”(8)
38.      Het Hof had in dat arrest eerder opgemerkt dat de opzet van de richtlijn met betrekking tot minderjarigen „de lidstaten geen enkele speelruimte laat”, en dat „uit het ontbreken van elke verwijzing in dit verband naar het nationale recht volgt […] dat het niet ter beoordeling van de lidstaten zelf kan worden gelaten om dat tijdstip te bepalen”.(9)
39.      Mijns inziens zijn deze overwegingen ook min of meer rechtstreeks van toepassing op deze zaken. Het is natuurlijk waar dat er, zoals de Raad van State in de verwijzingsbeslissing heeft opgemerkt, enkele belangrijke feitelijke verschillen zijn tussen deze zaak en de zaak A en S. In tegenstelling tot het minderjarige kind in die laatste zaak, heeft geen van de kinderen in casu de vluchtelingenstatus verkregen. Zelf denk ik echter niet dat deze verschillen bepalend zijn voor de onderhavige gevallen. Veeleer ben ik van mening dat de beginselen die ten grondslag liggen aan de zaak A en S zeer relevant zijn voor het oplossen van de uitleggingskwesties die in deze procedures aan de orde zijn. Ik kom om de volgende redenen tot deze slotsom.
40.      In de eerste plaats geldt net als in de zaak A en S dat elke uitlegging van richtlijn 2003/86 die de datum van indiening van het betrokken verzoek als uitgangspunt neemt, verzekert dat de slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging voornamelijk afhangen van factoren die, zoals het Hof heeft opgemerkt, „verband houden met de verzoeker”.(10) Anders gezegd, indien de vraag of de verzoeker minderjarig was met het oog op gezinshereniging wordt beoordeeld aan de hand van zijn of haar leeftijd op de datum van het betrokken verzoek, verzekert deze uitlegging van richtlijn 2003/86 dat het resultaat van elk verzoek om gezinshereniging niet afhankelijk is van onvoorspelbaarheden zoals de datum waarop de administratieve instantie een besluit over het verzoek heeft genomen of, indien dat het geval is, de daaropvolgende vertragingen die in het rechtsstelsel – dan wel het administratieve systeem – zijn ingebed.
41.      Ik ben me er terdege van bewust dat, zoals de Raad van State ook heeft aangegeven, de staatssecretaris op 25 maart 2014 – dus binnen de door de Belgische wet gestelde termijn – een beslissing heeft genomen over het verzoek tot gezinshereniging. Maar dat is niet helemaal het punt. De verzoekers hadden naar Belgisch recht uiteraard het recht om tegen het besluit van de staatssecretaris beroep in te stellen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Ze konden niet weten hoe lang die Raad de zaak zou behandelen en wanneer juist hij uitspraak zou doen; hun wettelijke rechten en aanspraken mochten dus niet afhankelijk worden gemaakt van het tijdstip waarop dit precies zou plaatsvinden. Als de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bijvoorbeeld in februari 2017 – ongeveer drie jaar na het oorspronkelijke besluit – een beslissing had genomen, zou een van de verzoekers nog steeds minderjarig zijn geweest. Het valt nauwelijks vol te houden dat het recht van de verzoeker op wettige hereniging kan afhangen van het tijdstip waarop een rechterlijke instantie (of, in voorkomend geval, een bestuursorgaan) toevallig een beslissing neemt, mits die verzoeker natuurlijk minderjarig was op de datum van het desbetreffende verzoek om gezinshereniging.
42.      In dit verband kan ook worden opgemerkt dat artikel 18 van richtlijn 2003/86 uitdrukkelijk het recht van de gezinshereniger en het lid van zijn gezin garandeert om „beroep in te stellen in geval van afwijzing van een verzoek tot gezinshereniging [...]”. Aangenomen mag worden dat de Europese wetgever dit recht daadwerkelijk heeft bedoeld als een recht met rechtstreekse werking en meer bepaald dat deze procedure niet als niet-ontvankelijk mag worden afgewezen, enkel omdat de kinderen in kwestie vervolgens in de loop van de procedure meerderjarig zijn geworden.
43.      Zoals het Hof eerder in de zaak A en S heeft verklaard, kan een andere uitlegging van de richtlijn er bovendien toe bijdragen dat de nationale autoriteiten niet worden aangemoedigd verzoeken om internationale bescherming van kwetsbare minderjarigen te behandelen met de voorrang die dergelijke verzoeken vereisen, en dus zo kunnen optreden dat de wettelijke aanspraken op gezinshereniging van die minderjarige verzoekers in het gedrang kunnen komen.(11) Een dergelijke situatie zou indruisen tegen een van de doelstellingen van artikel 24, lid 2, van het Handvest, namelijk dat bij de toepassing van richtlijn 2003/86 de belangen van het kind in de praktijk een essentiële overweging moeten vormen voor de lidstaten. Hierbij merk ik ook op dat de vertegenwoordiger van verzoekers ter terechtzitting van 30 januari 2020 als antwoord op een vraag van een lid van het Hof zonder tegenspraak heeft verklaard dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen hun had laten weten dat hun zaak niet als prioritair werd beschouwd.
44.      Deze algemene slotsom wordt ook onderbouwd door enige nadere beschouwing van de beginselen die ten grondslag liggen aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte krachtens artikel 47 van het Handvest. Zoals zowel het Hof(12) als zijn rechterlijke zusterinstantie, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)(13), met betrekking tot respectievelijk artikel 47 van het Handvest en artikel 6, lid 1, en artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens heeft benadrukt, impliceert het recht op een doeltreffende voorziening in rechte dat de nationale rechtsmiddelen doeltreffend en reëel moeten zijn, en niet louter illusoir en theoretisch. Daaruit volgt dat deze rechtsmiddelen coherent moeten zijn en niet mogen leiden tot willekeurige of onverdedigbare gevolgen.
45.      Dit zou echter het geval zijn indien het resultaat van het recht van beroep van verzoekers tegen de beslissing van de staatssecretaris om hun geen verblijfsvergunning voor gezinshereniging te verlenen, zou afhangen van hun persoonlijke status – dus van de vraag of ze nog minderjarig waren of intussen meerderjarig waren geworden – op de datum van de behandeling van het beroep door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
IV.    Conclusie
46.      Om de bovengenoemde redenen geef ik het Hof in overweging om op de door de Raad van State (België) overgelegde vragen het volgende één enkele antwoord te geven:
„Artikel 2, onder f), van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land die op het tijdstip van de indiening van zijn verzoek om gezinshereniging in een lidstaat minder dan 18 jaar oud was maar die tijdens de gerechtelijke procedure tegen de afwijzing van dat verzoek meerderjarig wordt, niettemin als ,minderjarige’ in de zin van die bepaling moet worden gekwalificeerd.”

 Zie hier de hele tekst: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:62019CC0133&from=EN


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...