CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
G. HOGAN
van 19 maart 2020 (1)
Gevoegde zaken C‑133/19, C‑136/19 en C‑137/19
B. M. M.,
B. S. (C‑133/19)
B. M. M.,
B. M. (C‑136/19)
B. M. O. (C‑137/19)
tegen
Belgische Staat
[verzoek van de Raad van State (België) om een prejudiciële beslissing]
„Prejudiciële verwijzing – Recht op
gezinshereniging – Richtlijn 2003/86/EG – Artikel 4 – Begrip
,minderjarige’ – Artikel 18 – Recht om beroep in te stellen in geval van
afwijzing van een verzoek om gezinshereniging – Artikel 47 van het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Recht op een
doeltreffende voorziening in rechte – Onderdanen van een derde land die
op het tijdstip van indiening van hun verzoek om gezinshereniging minder
dan 18 jaar oud waren – Bereiken van de meerderjarigheid gedurende de
administratieve procedure – Bereiken van de meerderjarigheid gedurende
de gerechtelijke procedure – Beslissende datum om te bepalen of de
belanghebbenden de status van ,minderjarige’ hebben”
Analyse
31. Misschien is het goed om eerst te zeggen
dat niets in deze conclusie moet worden opgevat als een beoordeling van
de individuele verzoeken ten gronde. Het is duidelijk dat de
staatssecretaris er niet van overtuigd was dat de gegevens met
betrekking tot de betrokken geboortedata van verzoekers in
respectievelijk C‑133/19 en C‑137/19 correct waren of dat verzoekster in
C‑136/19 inderdaad de dochter van haar gezinshereniger was. De
beoordeling van deze feitelijke zaken staat volledig aan de nationale
autoriteiten en rechters.
32. De juridische kwestie die hier aan de
orde is, gaat over een aparte vraag, namelijk of verzoekers het recht
hebben om te worden behandeld als minderjarigen in de zin van richtlijn
2003/86, ook al zijn zij meerderjarig geworden op het tijdstip waarop
het bestuur op hun verzoek om gezinshereniging heeft beslist (C‑137/19),
dan wel in de loop van de gerechtelijke procedure tegen het besluit van
de staatssecretaris houdende afwijzing van hun verzoek om hereniging
C‑133/19 en C‑136/19).
33. Opgemerkt zij ook dat de uitzondering in
artikel 4, lid 6, van richtlijn 2003/86, volgens welke de lidstaten
kunnen „verlangen dat verzoeken om gezinshereniging met betrekking tot
minderjarige kinderen worden ingediend voordat deze kinderen 15 jaar oud
zijn, zoals bepaald wordt in de bestaande wetgeving op de datum waarop
deze richtlijn toegepast wordt”, niet van toepassing lijkt te zijn in
het Koninkrijk België, maar dat het uiteindelijk aan de nationale
rechter staat om dat na te gaan.
34. Voor de behandeling van deze vraag kan
het nuttig zijn te beginnen met een onderzoek van de beslissing van het
Hof in de zaak A en S(6),
die de nationale rechter in zijn verwijzingsbeslissing heeft
aangehaald. In de zaak A en S waren verzoekers twee Eritrese
staatsburgers die opkwamen tegen de weigering van de Nederlandse
autoriteiten om aan A en S (en hun drie minderjarige zonen) een
voorlopige verblijfsvergunning te verlenen voor gezinshereniging met hun
minderjarige dochter. De dochter was als alleenstaande minderjarige
naar Nederland gekomen. Zij had in februari 2014 asiel aangevraagd en
werd in juni 2014 meerderjarig. In oktober 2014 had de staatssecretaris
haar een „verblijfsvergunning asiel” verleend met een geldigheidsduur
van vijf jaar en met terugwerkende kracht tot de datum van indiening van
het asielverzoek.
35. In december 2014 werd een verzoek tot
gezinshereniging ingediend voor haar ouders en drie minderjarige broers,
maar dat verzoek werd uiteindelijk afgewezen omdat de dochter op de
datum van indiening van het verzoek al meerderjarig was. Na een
prejudiciële verwijzing van de Nederlandse rechter heeft het Hof ten
slotte geoordeeld dat richtlijn 2003/86 in wezen aldus moet worden
uitgelegd dat een onderdaan van een derde land die op het tijdstip van
indiening van zijn asielverzoek minder dan 18 jaar oud was, maar die
gedurende de asielprocedure meerderjarig wordt en vervolgens wordt
erkend als vluchteling, moet worden gekwalificeerd als „minderjarige” in
de zin van de bepalingen betreffende gezinshereniging van die
richtlijn.
36. Het is misschien nuttig om op te merken dat deze conclusie van het Hof onder meer berustte op de volgende redenen:
„Afgezien daarvan zou een dergelijke
uitlegging, in plaats van de nationale autoriteiten aan te moedigen
verzoeken om internationale bescherming van alleenstaande minderjarigen
met voorrang te behandelen teneinde rekening te houden met hun
bijzondere kwetsbaarheid – welke mogelijkheid thans uitdrukkelijk wordt
geboden door artikel 31, lid 7, onder b), van [richtlijn 2013/32/EU van
het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende
gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de
internationale bescherming (PB 2013, L 180, blz. 60)] – juist het
tegenovergestelde effect kunnen hebben, doordat zij ingaat tegen het
zowel door deze richtlijn als door [richtlijn 2003/86 en richtlijn
2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011
inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of
staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor
een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in
aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de
verleende bescherming (PB 2011, L 337, blz. 9)] nagestreefde doel om
ervoor te zorgen dat, overeenkomstig artikel 24, lid 2, van het
[Handvest], het belang van het kind bij de toepassing van die
richtlijnen inderdaad de eerste overweging voor de lidstaten vormt.
Voorts zou deze uitlegging het voor een
alleenstaande minderjarige die een verzoek om internationale bescherming
heeft ingediend, absoluut onvoorzienbaar maken of hij in aanmerking zal
komen voor het recht op gezinshereniging met zijn ouders, hetgeen de
rechtszekerheid zou kunnen ondermijnen.”(7)
37. Het Hof vervolgde:
„Daarentegen kan, wanneer met het oog op de
toepassing van artikel 10, lid 3, onder a), van richtlijn 2003/86 voor
de beoordeling van de leeftijd van een vluchteling de datum van
indiening van het verzoek om internationale bescherming als uitgangspunt
wordt genomen, een gelijke en voorzienbare behandeling worden
gewaarborgd van alle verzoekers die zich in chronologisch opzicht in
dezelfde situatie bevinden, doordat zo wordt verzekerd dat de
slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging voornamelijk afhangen
van factoren die verband houden met de verzoeker en niet met de
betrokken overheidsinstantie, zoals de behandelingsduur van het verzoek
om internationale bescherming of van de aanvraag voor gezinshereniging
[...].”(8)
38. Het Hof had in dat arrest eerder
opgemerkt dat de opzet van de richtlijn met betrekking tot minderjarigen
„de lidstaten geen enkele speelruimte laat”, en dat „uit het ontbreken
van elke verwijzing in dit verband naar het nationale recht volgt […]
dat het niet ter beoordeling van de lidstaten zelf kan worden gelaten om
dat tijdstip te bepalen”.(9)
39. Mijns inziens zijn deze overwegingen ook
min of meer rechtstreeks van toepassing op deze zaken. Het is natuurlijk
waar dat er, zoals de Raad van State in de verwijzingsbeslissing heeft
opgemerkt, enkele belangrijke feitelijke verschillen zijn tussen deze
zaak en de zaak A en S. In tegenstelling tot het minderjarige kind in
die laatste zaak, heeft geen van de kinderen in casu de
vluchtelingenstatus verkregen. Zelf denk ik echter niet dat deze
verschillen bepalend zijn voor de onderhavige gevallen. Veeleer ben ik
van mening dat de beginselen die ten grondslag liggen aan de zaak A en S
zeer relevant zijn voor het oplossen van de uitleggingskwesties die in
deze procedures aan de orde zijn. Ik kom om de volgende redenen tot deze
slotsom.
40. In de eerste plaats geldt net als in de
zaak A en S dat elke uitlegging van richtlijn 2003/86 die de datum van
indiening van het betrokken verzoek als uitgangspunt neemt, verzekert
dat de slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging voornamelijk
afhangen van factoren die, zoals het Hof heeft opgemerkt, „verband
houden met de verzoeker”.(10)
Anders gezegd, indien de vraag of de verzoeker minderjarig was met het
oog op gezinshereniging wordt beoordeeld aan de hand van zijn of haar
leeftijd op de datum van het betrokken verzoek, verzekert deze
uitlegging van richtlijn 2003/86 dat het resultaat van elk verzoek om
gezinshereniging niet afhankelijk is van onvoorspelbaarheden zoals de
datum waarop de administratieve instantie een besluit over het verzoek
heeft genomen of, indien dat het geval is, de daaropvolgende
vertragingen die in het rechtsstelsel – dan wel het administratieve
systeem – zijn ingebed.
41. Ik ben me er terdege van bewust dat,
zoals de Raad van State ook heeft aangegeven, de staatssecretaris op
25 maart 2014 – dus binnen de door de Belgische wet gestelde termijn –
een beslissing heeft genomen over het verzoek tot gezinshereniging. Maar
dat is niet helemaal het punt. De verzoekers hadden naar Belgisch recht
uiteraard het recht om tegen het besluit van de staatssecretaris beroep
in te stellen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Ze konden
niet weten hoe lang die Raad de zaak zou behandelen en wanneer juist
hij uitspraak zou doen; hun wettelijke rechten en aanspraken mochten dus
niet afhankelijk worden gemaakt van het tijdstip waarop dit precies zou
plaatsvinden. Als de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bijvoorbeeld
in februari 2017 – ongeveer drie jaar na het oorspronkelijke besluit –
een beslissing had genomen, zou een van de verzoekers nog steeds
minderjarig zijn geweest. Het valt nauwelijks vol te houden dat het
recht van de verzoeker op wettige hereniging kan afhangen van het
tijdstip waarop een rechterlijke instantie (of, in voorkomend geval, een
bestuursorgaan) toevallig een beslissing neemt, mits die verzoeker
natuurlijk minderjarig was op de datum van het desbetreffende verzoek om
gezinshereniging.
42. In dit verband kan ook worden opgemerkt
dat artikel 18 van richtlijn 2003/86 uitdrukkelijk het recht van de
gezinshereniger en het lid van zijn gezin garandeert om „beroep in te
stellen in geval van afwijzing van een verzoek tot gezinshereniging
[...]”. Aangenomen mag worden dat de Europese wetgever dit recht
daadwerkelijk heeft bedoeld als een recht met rechtstreekse werking en
meer bepaald dat deze procedure niet als niet-ontvankelijk mag worden
afgewezen, enkel omdat de kinderen in kwestie vervolgens in de loop van de procedure meerderjarig zijn geworden.
43. Zoals het Hof eerder in de zaak A en S
heeft verklaard, kan een andere uitlegging van de richtlijn er bovendien
toe bijdragen dat de nationale autoriteiten niet worden aangemoedigd
verzoeken om internationale bescherming van kwetsbare minderjarigen te
behandelen met de voorrang die dergelijke verzoeken vereisen, en dus zo
kunnen optreden dat de wettelijke aanspraken op gezinshereniging van die
minderjarige verzoekers in het gedrang kunnen komen.(11)
Een dergelijke situatie zou indruisen tegen een van de doelstellingen
van artikel 24, lid 2, van het Handvest, namelijk dat bij de toepassing
van richtlijn 2003/86 de belangen van het kind in de praktijk een
essentiële overweging moeten vormen voor de lidstaten. Hierbij merk ik
ook op dat de vertegenwoordiger van verzoekers ter terechtzitting van
30 januari 2020 als antwoord op een vraag van een lid van het Hof zonder
tegenspraak heeft verklaard dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen
hun had laten weten dat hun zaak niet als prioritair werd beschouwd.
44. Deze algemene slotsom wordt ook
onderbouwd door enige nadere beschouwing van de beginselen die ten
grondslag liggen aan het recht op een doeltreffende voorziening in
rechte krachtens artikel 47 van het Handvest. Zoals zowel het Hof(12) als zijn rechterlijke zusterinstantie, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)(13),
met betrekking tot respectievelijk artikel 47 van het Handvest en
artikel 6, lid 1, en artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens heeft benadrukt, impliceert het recht op een
doeltreffende voorziening in rechte dat de nationale rechtsmiddelen
doeltreffend en reëel moeten zijn, en niet louter illusoir en
theoretisch. Daaruit volgt dat deze rechtsmiddelen coherent moeten zijn
en niet mogen leiden tot willekeurige of onverdedigbare gevolgen.
45. Dit zou echter het geval zijn indien het
resultaat van het recht van beroep van verzoekers tegen de beslissing
van de staatssecretaris om hun geen verblijfsvergunning voor
gezinshereniging te verlenen, zou afhangen van hun persoonlijke status –
dus van de vraag of ze nog minderjarig waren of intussen meerderjarig
waren geworden – op de datum van de behandeling van het beroep door de
Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
IV. Conclusie
46. Om de bovengenoemde redenen geef ik het
Hof in overweging om op de door de Raad van State (België) overgelegde
vragen het volgende één enkele antwoord te geven:
„Artikel 2, onder f), van richtlijn 2003/86/EG
van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging,
gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten
van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat een onderdaan van
een derde land die op het tijdstip van de indiening van zijn verzoek om
gezinshereniging in een lidstaat minder dan 18 jaar oud was maar die
tijdens de gerechtelijke procedure tegen de afwijzing van dat verzoek
meerderjarig wordt, niettemin als ,minderjarige’ in de zin van die
bepaling moet worden gekwalificeerd.”
Zie hier de hele tekst: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:62019CC0133&from=EN
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Geen opmerkingen:
Een reactie posten