Posts tonen met het label misdaden. Alle posts tonen
Posts tonen met het label misdaden. Alle posts tonen

16 mei 2022

1F Refugee Convention: what constitutes a “crime against humanity” and “serious non-political crime”

The signatories of the Refugee Convention thought that some people didn’t deserve protection on account of having committed particularly heinous crimes. They therefore introduced “exclusion clauses”, found at Article 1F of the Convention.

(...)

If you are looking for a detailed review of exclusion clauses 1F(a) and 1F(b), look no further than the case of KM (exclusion, Article 1F(a), Article 1F(b))[2022] UKUT 125, The Upper Tribunal does an impressively deep dive into what constitutes a “crime against humanity” and “serious non-political crime”, and the tests used to assess when someone will fall under those exclusion clauses.


https://freemovement.org.uk/upper-tribunal-dives-into-the-refugee-convention-exclusion-clauses/?mc_cid=a62c8caed2&mc_eid=b72b4a153a

THE RULING OF THE COURT


Nuetral Citation: [2022] UKUT 00125 (IAC)

KM (exclusion; Article 1F(a); Article 1F(b)) Democratic Republic of Congo

Upper Tribunal
(Immigration and Asylum Chamber)

Heard at Field House

THE IMMIGRATION ACTS

On 20 and 21 July 2021
Promulgated on 9 March 2022

 

 https://tribunalsdecisions.service.gov.uk/utiac/2022-ukut-00125

 

 

 

Exclusion under Article 1F(a)

(i) Decision-makers considering protection claims are not required to conduct an assessment akin to a criminal trial, but given the grave nature of an allegation that a person has committed an international crime, and the potentially serious consequences of exclusion, a decision to exclude a person from the protection of the Refugee Convention should be sufficiently particularised to show why there are serious reasons for considering that the main elements of crime are engaged.

(ii) Whether there are serious reasons for considering that a person has committed a crime against peace, a war crime, or a crime against humanity for the purpose of exclusion under Article 1F(a) of the Refugee Convention should be interpreted with reference to the autonomous meaning of those terms in international law.

(iii) In relation to acts committed before 01 July 2002 (the date when the jurisdiction of the International Criminal Court came into force) the autonomous meaning of war crimes or crimes against humanity may need to be drawn from earlier sources of customary international law. Those sources might include the Geneva Conventions, the London Charter, the Tokyo Charter, the Statute of the International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia (ICTY), the Statute of the International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR), the Statute of the Special Court for Sierra Leone (SCSL), and any relevant case law arising from those courts and tribunals.

(iv) In relation to acts committed on or after 01 July 2002, the Supreme Court has made clear that the Rome Statute of the International Criminal Court should be the starting point when considering whether a person is excluded with reference to Article 1F(a): see JS (Sri Lanka) v SSHD [2010] UKSC 15; [2011] AC 184.

(v) The chapeau of Article 7(1) of the Rome Statute sets out the contextual elements of crimes against humanity and should be read with Article 7(2)(a) and the Elements of Crime. It is an essential part of the definition. The crimes listed in Article 7(1)(a)-(k), although serious, do not constitute crimes against humanity if they are not ‘committed as part of a widespread or systematic attack directed against any civilian population, with knowledge of the attack’. An ‘attack’ meaning ‘a course of conduct involving the multiple commission of acts… pursuant to or in furtherance of a State or organizational policy.’

(vi) At [32] of this decision the Upper Tribunal summarises the main principles drawn from the terms of the Rome Statute, the Elements of Crime, and relevant International Criminal Court case law when assessing whether there are serious reasons for considering that the contextual elements of the chapeau of Article 7 of the Rome Statute are engaged.

(vii) Domestic decisions that have considered the issue of individual criminal responsibility under customary international law should now be read in the context of the developing case law of the International Criminal Court.

Exclusion under Article 1F(b)

(viii) Nothing in the wording of the Refugee Convention excludes the possibility of a former state agent arguing that a serious crime comes within the political exception. However, the majority view in T v Immigration Officer [1996] UKHL 9; [1996] AC 742, that the political exception is likely to apply to offences committed with the ’object of overthrowing or subverting or changing the government of a state or inducing it to change its policy’, sits more comfortably with the intended purpose of the Convention. The Convention was not intended to protect those who had committed serious crimes on behalf of an oppressive state, even if committed with a stated political purpose.

 

 

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. «Enjoyed this post? Never miss out on future posts by following us. Click here

Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/

Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor: The Plague, jousting, remedies against seasickness - when a historian sister joins her brother the novellist and produce an interesting story - The Lawless Land by Boyd Morrison; Beth Morrison
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2022/03/the-plague-jousting-remedies-against.html




02 mei 2013

Uitspraak inzake intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (Uitspraak deel 1)

LJN: BZ9213, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 12/36147
Datum uitspraak: 03-04-2013
Datum publicatie: 02-05-2013
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: 3.86 Vb 200. 3 en 8 EVRM. Procesbelang. Veelplegersregeling. Misdrijven. Rechtszekerheidsbeginsel. Somalië. Intrekken verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en opleggen inreisverbod voor de duur van 10 jaar.


-------------

Procesbelang:

Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bij uitspraak van 21 december 2012 (in zaak 201200487/1/V3, www.raadvanstate.nl) heeft overwogen, stemt een ongewenstverklaring naar doel en strekking grotendeels met een inreisverbod overeen. Artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft ook grotendeels dezelfde strekking als artikel 67, derde lid, van de Vw 2000. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 6 juli 2006, LJN AY3849) van de A bRS heeft een vreemdeling geen belang bij een beroep tegen een besluit op een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel een intrekking daarvan, zolang hij ongewenst is verklaard, omdat dit beroep, gelet op het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Vw 2000, nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Indien een vreemdeling zoals in het onderhavige geval rechtmatig verblijf geniet op grond van een verblijfsvergunning, kan hij op grond van het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 desondanks ongewenst worden verklaard. Hierbij wordt getoetst aan artikel 3:86 van het Vb 2000, waarin de voorwaarden voor het intrekken van de vergunning zijn neergelegd. Deze voorwaarden zijn derhalve geïncorporeerd in de bepaling die ziet op de ongewenstverklaring. Indien in het kader van de ongewenstverklaring is getoetst dat aan de voorwaarden van artikel 3:86 van het Vb 2000 is voldaan kan de ongewenstverklaring worden opgelegd en volgt daaruit logischerwijs dat tevens de vergunning kan worden ingetrokken.

Het voorgaande ligt evenwel anders bij een intrekking die wordt gevolgd door een inreisverbod. Anders dan een ongewenstverklaring kan een inreisverbod ingevolge het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 immers eerst worden opgelegd, indien er een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en vaststaat dat de vreemdeling het EU grondgebied onmiddellijk dient te verlaten. Deze verplichting om onmiddellijk te vertrekken volgt dan uit het terugkeerbesluit zelf (a) of uit het feit dat de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan een in een eerder terugkeerbesluit neergelegde vertrektermijn (b). De rechtmatigheid van dit terugkeerbesluit zal derhalve moeten worden beoordeeld alvorens wordt toegekomen aan de toetsing van het inreisverbod. Indien het terugkeerbesluit onrechtmatig wordt geoordeeld kan immers reeds om die reden geen inreisverbod worden opgelegd. In de onderhavige zaak wordt om die reden procesbelang aangenomen ten aanzien van het beroep gericht tegen de intrekking van de aan eiser verleende asielvergunning voor onbepaalde tijd.

Intrekken asielverblijfsvergunning voor onbepaalde tijd:

2 Op grond van artikel 33, aanhef en onder b, Vw 2000 is verweerder bevoegd om een verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken. Op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 kan de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake een maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd.

Volgens het door verweerder gevoerde beleid in paragraaf C8/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is artikel 3.86, tweede tot en met negende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van overeenkomstige toepassing. In dat artikel is de zogenoemde glijdende schaal bij intrekking van een verblijfsvergunning opgenomen. Bij de toepassing daarvan wordt, blijkens artikel 3.86, vierde en vijfde lid, van het Vb 2000 zoals dat geldt sinds 31 juli 2010, mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdelingen voor ten minste drie misdrijven bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht (WvS) is opgelegd, dan wel het buitenlandse equivalent van een dergelijke straf of maatregel is opgelegd, en de totale duur van de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van die straffen en maatregelen ten minste gelijk is aan de in het vijfde lid bedoelde norm, de zogenoemde veelplegersregeling. Conform artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb 2000 bedraagt die norm bij een verblijfsduur van ten minste 15 jaar, maar minder dan 20 jaar, 14 maanden.

(...)
7 Nu de laatste twee veroordelingen van eiser zijn uitgesproken voor delicten gepleegd op een datum gelegen ná de inwerkingtreding van de veelplegersregeling op 31 juli 2010 en één van die twee delicten wordt bedreigd met een straf van ten minste twee jaren, te weten het mishandelen en beledigen van een ambtenaar in functie (artikel 300, eerste lid, van het WvS, jo artikel 304 ahf/sub 2, van het WvS, en artikel 266, eerste lid, van het WvS en artikel 267 ahf/sub 2 van het WvS), is voldaan aan het bepaalde in artikel XIII als hiervoor weergegeven. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake nu, zoals verweerder ook heeft betoogd, eiser door het plegen van nieuwe misdrijven na 31 juli 2010 had kunnen en behoren te weten dat ook de oude misdrijven van invloed konden zijn op zijn verblijfsrechtelijke positie hier te lande. In zoverre verschilt deze zaak wezenlijk van de zaak die aanleiding gaf tot uit uitspraak van de AbRS van 29 juli 2010, LJN: BN3366. Niet in geschil is dat alle veroordelingen meetellend wordt voldaan aan de glijdende schaal neergelegd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, van de Vb 2000.

8 Ten aanzien van eisers beroep op het bepaalde in artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000, stelt de rechtbank allereerst vast dat verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd dat, in afwijking van hetgeen in paragraaf C8/3 van de Vc 2000 is neergelegd, in het bestreden besluit terecht is overwogen dat artikel 3.86 van het Vb 2000 in zijn geheel van toepassing is, dus ook het hiervoor genoemde tiende lid. De rechtbank acht dit geen onjuist standpunt nu het strookt met de ratio van het toepasselijke beleid. Hierin is immers expliciet neergelegd dat artikel 35, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 een verzwaard openbare-ordevereiste behelst voor de intrekking van asielvergunningen voor onbepaalde tijd ten opzichte van de asielvergunningen voor bepaalde tijd en reguliere vergunningen. Het zou dan ook strijdig zijn met deze ratio om de in artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 neergelegde gunstige afwijkingsbepaling wel van toepassing te achten op de intrekkingen van (asielvergunningen) voor bepaalde tijd, maar niet op asielvergunningen voor onbepaalde tijd.

9 Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiser op artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 eveneens te worden beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit van 14 november 2012 en in het daarin geïncorporeerde voornemen van 16 augustus 2012 ten onrechte is verwezen naar de tekst van artikel 3.86 van het Vb 2000 zoals die gold tot 1 juli 2012. Ten tijde van de bestreden besluitvorming was artikel 3.86 van het Vb 2000 gewijzigd bij besluit van 26 maart 2012, houdende wijziging van het Vb 2000 in verband met aanscherping van de glijdende schaal (Staatsblad 2012, nr. 158), in werking getreden bij besluit van 22 juni 2012 (Staatsblad 2012, nr. 286) per 1 juli 2012. Sindsdien is het gelet op het bepaalde in artikel 3.86, tiende lid, van de Vb 2000 enkel mogelijk om een verblijfsvergunning bij een verblijfsduur van tien jaren in te trekken indien er sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het WvS, of een misdrijf uit de Opiumwet, waarop naar de wettelijke omschrijving een straf van meer dan zes jaar is gesteld. Het is dus niet langer voldoende dat sprake is van een geweldsdelict. Het in het bestreden besluit ingenomen standpunt van verweerder dat moet worden getoetst aan de bepaling zoals die luidde ten tijde van het plegen van het ter zake relevante delict vindt geen grondslag in het recht. Het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit is van toepassing. Eveneens onjuist is de stelling van verweerder dat deze bepaling in artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 niet zou zien op de veelplegerssituatie beschreven in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, van de Vb 2000. Artikel 3.86, tiende lid, van de Vb 2000 wijst immers terug naar alle voorgaande leden en maakt daarbij geen uitzondering voor de leden vier en vijf.

10 Het voorgaande dient te leiden tot gegrondverklaring van het beroep wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank zal evenwel de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten, nu (een aantal van) de door eiser gepleegde strafbare feiten naar het oordeel van de rechtbank misdrijven zijn in de zin van artikel 22b, eerste lid, van het WvS. Zowel een poging zware mishandeling als een poging doodslag is immers een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad .


-------------------------- Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share
In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

29 augustus 2012

Kan je als vrouwenbesnijdster een 1-f-er zijn? (MK uitspraak)

LJN: BX5822, Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 11/20054
Datum uitspraak: 14-08-2012
Datum publicatie: 28-08-2012
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Artikel 1 F Vluchtelingenverdrag, vrouwenbesnijdenis Samenvatting: Eiseres heeft ter ondersteuning van haar relaas, kort samengevat, verklaard dat zij en haar moeder behoren tot het geheime Bundu genootschap in Sierra Leone. De moeder van eiseres was besnijdster van beroep, een Soweh. Tot aan het overlijden van haar moeder in 2010 heeft eiseres haar moeder 25 jaar bijgestaan bij de feitelijke uitvoering van het besnijden van meisjes. Zoals gebruikelijk in het Bundu genootschap werd eiseres na het overlijden van haar moeder opgeroepen om de taak van haar moeder over te nemen. Eiseres is in mei 2010 haar land ontvlucht. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het besnijden van meisjes een ernstig, niet-politiek misdrijf is in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. In geschil is de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres heeft deelgenomen aan handelingen waarvan zij wist of had behoren te weten dat het hier ging om misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op dat standpunt heeft gesteld. Het besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


-------------

Motivering
Eiseres heeft ter ondersteuning van haar relaas, kort samengevat, verklaard dat zij en haar moeder behoren tot het geheime Bundu genootschap in Sierra Leone. De moeder van eiseres was besnijdster van beroep, een Soweh. Tot aan het overlijden van haar moeder in 2010 heeft eiseres haar moeder 25 jaar bijgestaan bij de feitelijke uitvoering van het besnijden van meisjes. Zoals gebruikelijk in het Bundu genootschap werd eiseres na het overlijden van haar moeder opgeroepen om de taak van haar moeder over te nemen. Eiseres is daarop in mei 2010 haar land ontvlucht.

Verweerder acht het relaas van eiseres geloofwaardig.

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning omdat artikel 1F van het Verdrag van Genève van 1951 (Trb. 1954, 88) betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (hierna te noemen: Vluchtelingenverdrag) daaraan in de weg staat. Meer specifiek heeft verweerder het bepaalde in 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag aan eiseres tegengeworpen. Eiseres wordt in verband gebracht met een ernstig, niet-politiek misdrijf.

De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het besnijden van meisjes een ernstig, niet-politiek misdrijf is in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. In geschil is de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres heeft deelgenomen aan handelingen waarvan zij wist of had behoren te weten dat het hier ging om misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Knowing participation
Eiseres voert aan dat zij niet wist of had behoren te weten dat het hier ging om misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Zij heeft amper onderwijs genoten en zij komt uit een cultuur en een gemeenschap op grond waarvan zij niet kan weten dat het besnijden van meisjes verboden is, laat staan dat zij kon weten dat het een misdrijf is in de zin van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Verweerder heeft voor zijn standpunt, dat eiseres wist dan wel behoorde te weten dat besnijdenis een ernstig niet-politiek misdrijf is, zoals nader toegelicht ter zitting, een aantal argumenten aangedragen. Eiseres heeft negen jaar onderwijs genoten en bezit daardoor een zeker niveau van ontwikkeling. Bovendien heeft eiseres zelf aan den lijve ondervonden en ook gedurende 25 jaar vele malen van nabij meegemaakt dat besnijdenis een zeer pijnlijke gebeurtenis is en grote risico’s voor de gezondheid van meisjes en vrouwen meebrengt. Met name daarom wist eiseres, aldus verweerder, dat besnijdenis een ernstig misdrijf is. Dat blijkt volgens verweerder eens te meer uit het feit dat eiseres is gevlucht na het overlijden van haar moeder, omdat zij anders eigenhandig alle met besnijdenis verbonden rituelen zou moeten gaan uitvoeren. Daar komt bij dat in Sierra Leone verschillende nationale en internationale organisaties actief zijn die de praktijk van besnijdenis tegengaan en daarover voorlichting geven. Eiseres heeft zelf verklaard dat zij in november en december 2009 van mensen van de kerk heeft gehoord dat vrouwenbesnijdenis niet goed is.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met de hiervoor gegeven argumenten onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres heeft deelgenomen aan handelingen waarvan zij wist of had behoren te weten dat het hier ging om misdrijven als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank stelt voorop dat eiseres afkomstig is uit een gebied en een etnische gemeenschap waar vrouwenbesnijdenis een breed geaccepteerde traditie is. In Sierra Leone is vrouwenbesnijdenis niet bij wet verboden. Bovendien is eiseres als dochter van een Soweh voorbestemd haar moeder op te volgen.
Het algemeen ambtsbericht over Sierra Leone van de minister van Buitenlandse Zaken van mei 2011 zegt daarover onder meer het volgende:

“Genitale verminking (Female Genital Mutilation, FGM, of Female Genital Cutting,
FGC) komt in Sierra Leone op grote schaal voor. Het is een breed geaccepteerde
traditie binnen alle etnische groepen, met uitzondering van de christelijke Krio. (…)
In alle lagen van de bevolking wordt FGM toegepast als onderdeel van de initiatie
van meisjes in secret societies: geheime vrouwelijke genootschappen, bekend als de
Bondo (of Bundu) of Sande Societies. (…)
De leden van de Bondo worden binnen de gemeenschap geëerd en gerespecteerd.
Tegelijkertijd worden zij om hun vermeende bovennatuurlijke krachten gevreesd
door mannen en door vrouwen die de inwijding niet hebben ondergaan. Hieraan
ontlenen ze invloed en onafhankelijkheid binnen de gemeenschap.” (p. 49)
en
“De besnijdenis wordt tijdens de initiatierituelen uitgevoerd door Soweh’s, de leiders van de Bondo. Zij hebben veel invloed in de gemeenschap en danken hun macht aan de aan hen toegedichte bovennatuurlijke krachten. (…)
De functie van besnijdster wordt gewoonlijk van moeder op (oudste) dochter
overgedragen. Hiervan kan worden afgeweken als een andere dochter beter geschikt
lijkt. Heeft de besnijdster geen dochter dan wordt zij opgevolgd door de oudste
dochter van het naaste familielid van de Soweh. Jonge meisjes worden leerling van
hun moeder of tante, die hen alle regels en voorschriften van de Bondo
gemeenschap leert. Ze kijkt toe tijdens de besnijdenissen en de nazorg.
Pas na een periode van zeven tot tien jaar zal ze zelf beginnen te besnijden, onder
supervisie van haar moeder of tante. Soweh’s zijn zelf altijd besneden, de verhalen
gaan dat ze zelfs zeven maal besneden zijn. Het is zeer moeilijk voor een meisje om
het soweh-schap te weigeren.” (p. 50)

Weliswaar wist eiseres uit eigen ervaring – ook naar eigen zeggen – dat besnijdenis niet goed was, maar dat brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat zij ook wist of behoorde te weten dat het een ernstig niet-politiek misdrijf is in de betekenis van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. Voor het argument van verweerder dat eiseres wist van de ontoelaatbaarheid van het besnijden omdat zij na het overlijden van haar moeder besloot om te vluchten, geldt hetzelfde. De omstandigheid dat eiseres gedurende negen jaar onderwijs heeft genoten, maakt dat niet anders, aangezien onduidelijk is of daarbij aandacht is geschonken aan de ontoelaatbaarheid van vrouwenbesnijdenis. Uit het feit dat in Sierra Leone verschillende nationale en internationale organisaties actief zijn die de praktijk van het besnijden proberen tegen te gaan, kan evenmin worden geconcludeerd dat eiseres wist of kon weten dat sprake is van een misdrijf in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. In dit verband acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat de boodschap van die betreffende organisaties eiseres, dan wel haar gemeenschap, heeft bereikt. Ook de verklaring van eiseres dat mensen van de kerk eind 2009 voorlichting hebben gegeven en hebben gezegd dat besnijdenis om gezondheidsredenen niet goed is, rechtvaardigt niet de conclusie dat eiseres wist of had behoren te weten dat het hier ging om ernstige misdrijven.

Gelet daarop heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres heeft deelgenomen aan handelingen waarvan zij wist of had behoren te weten dat het hier ging om misdrijven als bedoeld in artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag, zodat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt.

Aan een bespreking van de beroepsgronden ten aanzien van het standpunt van verweerder inzake de zogenoemde “personal participation” en inzake artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, komt de rechtbank niet toe.

Het beroep is gegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding.

Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier moet voldoen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mrs. P.J. Duinkerken en
H.R. Bracht, leden, bijgestaan door mr. M. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2012. De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Bron: rechtspraak.nl




Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...