24 juli 2024

Uitspraak: Maandenlang COA medewerkster bedreigd en gestalkt? Dan is een zwaar inreisverbod terecht

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.6978


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen


[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Rasul),

en

de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).


Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opgelegde inreisverbod voor de duur van vijf jaar (bestreden besluit).

  2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

  3. De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.


Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .

5. De asielaanvraag van eiser is met het besluit van 8 september 2023 afgewezen. Aan eiser is tegelijkertijd een terugkeerbesluit opgelegd. Er is geen inreisverbod aan eiser opgelegd, omdat de Franse en de Italiaanse autoriteiten al een inreisverbod aan eiser hadden opgelegd. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 november 2023 is dit besluit onherroepelijk geworden.1

6. Bij vonnis van 27 september 2023 heeft de politierechter eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging, belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Daarnaast heeft de politierechter een contactverbod en een gebiedsverbod voor de provincie Limburg voor de duur van vijf jaren opgelegd.

7. Op 8 december 2023 is eiser gehoord in verband met een voorstel van de Vreemdelingenpolitie Limburg tot het opleggen van een zwaar inreisverbod. Op 4 januari 2024 heeft de Vreemdelingenpolitie Limburg het voorstel ingediend bij de minister.

8. In het bestreden besluit heeft de minister een inreisverbod voor de duur van vijf jaar aan eiser opgelegd.2 De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De minister ziet in eisers persoonlijke omstandigheden geen reden om af te zien van het opleggen van het inreisverbod en er is volgens de minister geen sprake van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).


Beoordeling door de rechtbank

Het standpunt van eiser

9. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte een zwaar inreisverbod aan hem heeft opgelegd. Er is in zijn geval geen sprake van een werkelijke, actuele en voldoende bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Eiser heeft slechts met één persoon problemen gehad en hij heeft dit nu achter zich gelaten. Bovendien heeft eiser spijt van zijn handelen en heeft hij dit ook tijdens zijn gehoor verklaard. Er is volgens eiser daarom geen sprake meer van een werkelijke en actuele bedreiging. Verder voert eiser aan dat het opleggen van een inreisverbod voor de duur van vijf jaar in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft een vriendin in Nederland en er woont familie van hem in Italië. Het inreisverbod maakt een inbreuk op zijn recht op family life in de zin van artikel 8 van het EVRM.

Overwegingen van de rechtbank

10. In geschil is of de minister niet ten onrechte een inreisverbod voor de duur van vijf jaar aan eiser heeft opgelegd. Daarbij is van belang of de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser vanwege zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Uit vaste rechtspraak3 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de minister bij oplegging van een inreisverbod zoals hier aan de orde, moet toetsen aan het Unierechtelijke openbare orde begrip als bedoeld in Z.Zh. en I.O.4 In de uitspraak van 20 november 20155 heeft de Afdeling uit het Z.Zh. en I.O.-arrest afgeleid dat de minister bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische omstandigheden moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie tot het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet.

11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Hierna wordt dat uitgelegd.

11.1.

De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit uitgebreid heeft gemotiveerd hoe hij tot het oordeel is gekomen. De minister wijst erop dat door een medewerkster van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), die inmiddels is gestopt met haar werkzaamheden bij het COa, aangifte is gedaan tegen eiser op 24 maart 2023 en 16 juni 2023. Mede naar aanleiding daarvan is eiser door de politierechter van de rechtbank Limburg veroordeeld voor (eenvoudige) belediging, belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De politierechter heeft hiervoor een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, opgelegd. Daarmee is eiser veroordeeld voor een vrijheidsstraf van zes maanden of langer.6

11.2.

De politierechter heeft daarnaast een contact- en locatieverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar. De politierechter heeft bovendien aanleiding gezien om te bevelen dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat eiser opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen richting een bepaalde persoon of bepaalde personen. De minister heeft hieruit mogen concluderen dat de politierechter een recidivekans aanwezig acht die moet worden tegengegaan.

11.3.

Verder heeft de minister erop mogen wijzen dat uit de Justitiële Documentatie blijkt dat eiser de medewerkster van het COa gedurende meerdere maanden, vanaf 16 maart 2023 tot en met 16 juni 2023, ernstig heeft bedreigd en lastiggevallen. Eiser viel de medewerkster lastig op de COa locatie waar zij werkte, maar bedreigde haar ook met de dood via Facebook spraakberichten en WhatsApp-berichten. Eiser stopte na de eerste aangifte van 24 maart 2024 niet met zijn gedrag en bleef de COa medewerkster met de dood bedreigen. Zij voelde zich dusdanig onveilig dat zij ontslag heeft genomen bij het COa. Ook thuis voelde zij zich niet meer veilig, omdat ze bang was om eiser tegen te komen. De minister mocht erop wijzen dat eiser geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. De enkele opmerking van eiser in het gesprek met de Vreemdelingenpolitie Limburg dat hij spijt heeft van de door hem gepleegde strafbare feiten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de minister had moet afzien van het opleggen van een inreisverbod.
Eiser heeft namelijk in het gesprek met de Vreemdelingenpolitie Limburg ook aangegeven dat de COa medewerkster hem probeerde te chanteren en dat hij veel problemen met haar had. De rechtbank merkt op dat een reclasseringsrapport of andere stukken waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat eiser zijn gedrag heeft veranderd, er niet zijn. Ook anderszins is er geen enkele aanwijzing naar voren gekomen die duidt op verbetering van het gedrag van eiser. De minister heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat de actuele bedreiging blijft bestaan.

11.4.

Ook heeft de minister bij de beoordeling de aangiftes van de COa medewerkster mogen betrekken. Uit deze aangiftes blijkt dat eiser haar maandenlang heeft gestalkt en bedreigd. Als medewerkster van het COa verrichtte zij belangrijk werk voor vluchtelingen. Zij heeft zich erg onveilig gevoeld en heeft zich gedwongen gevoeld om met haar baan te stoppen. Gelet op de delictsomschrijving, de ernstige gevolgen voor het slachtoffer en het grote belang dat hulpverlening op asielzoekerscentra niet wordt belemmerd, heeft de minister niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

12. De IND vaardigt geen inreisverbod uit als dit in het geval van de vreemdeling een schending van artikel 8 EVRM betekent.7 De rechtbank overweegt dat eiser zijn beroep op artikel 8 van het EVRM niet heeft onderbouwd. Zo heeft eiser geen stukken ingebracht waaruit blijkt dat hij een vriendin in Amsterdam heeft of dat er familie van eiser in Italië woont. De minister heeft dan ook terecht geen familie- of gezinsleven aangenomen en heeft dus ook terecht geen belangenafweging gemaakt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

13. Het beroep is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

 

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:11500 

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...