ECLI:NL:RBDHA:2020:13452
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 17-12-2020
- Datum publicatie 28-12-2020
- Zaaknummer AWB 19/9432
-
Verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan geëindigd. Periode van verblijf in Nederland. Rechtmatig verblijf als werknemer, werkzoekende, zelfstandige of economisch niet-actieve. Onredelijke belasting voor het sociale zekerheidsstelsel. Belangenafweging toelaatbaarheid verwijdering. Art. 8 EVRM.
Niet in geschil is dat eiseres bij een verblijf van langer dan zes maanden buiten Nederland eventuele eerdere opgebouwde rechten verliest. Wel is in geschil of eiseres in de periode van 18 december 2014 tot 14 augustus 2015 in Nederland heeft verbleven of in het buitenland. De staatssecretaris heeft zich hierover in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat zij ook in de periode van 18 december 2014 tot 14 augustus 2015 in Nederland heeft verbleven en dat zij in die periode was opgenomen in een hulpcentrum. De staatssecretaris heeft daarom bij vaststelling van de periode waarin eiseres in Nederland heeft verbleven, uit kunnen gaan van de gegevens zoals die in de BRP zijn vermeld. In de BRP is vermeld dat eiseres in de periode van 18 december 2014 tot 14 augustus 2015 niet stond ingeschreven in Nederland. De beroepsgrond van eiseres dat zij vanaf 2013 steeds in Nederland is geweest en dat haar werkzaamheden uit 2013 bij de beoordeling moeten worden betrokken, slaagt daarom niet.
De rechtbank volgt de staatssecretaris in het standpunt dat eiseres in de periode van 10 augustus 2015 tot 1 april 2016 rechtmatig verblijf heeft gehad. Ook heeft de staatssecretaris kunnen vinden dat van rechtmatig verblijf in de periode daarna niet is gebleken. De arbeid die eiseres heeft verricht na 1 april 2016, voldoet niet aan de voorwaarden en eiseres heeft ook overigens niet onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.12, eerste en tweede lid, Vb 2000. De stelling van eiseres dat ze door haar zwangerschap werkloos is geworden en dat daarom op grond van artikel 8.17, tweede lid, onder b, Vb 2000 haar verblijfsrecht niet is beëindigd, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft niet onderbouwd dat haar zwangerschap de reden is voor het niet langer uitoefenen van haar werkzaamheden en daarnaast gaat artikel 8.17, tweede lid, onder b, Vb 2000 over een andere situatie (duurzaam verblijf) dan hier aan de orde. Eiseres heeft verder gesteld dat zij door haar verstandelijke beperking arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank kan haar niet volgen in die stelling, aangezien die beperking eiseres er niet van weerhoudt om drie tot vier dagen per week (zwart) in een bar te werken. De beroepsgrond van eiseres dat zij ook na 1 april 2016 rechtmatig verblijf heeft gehad, slaagt niet.
De staatssecretaris heeft bij zijn standpunt dat eiseres een onredelijke belasting voor het sociale zekerheidsstelsel vormt, kunnen betrekken dat zij al sinds 18 februari 2016 een PW-uitkering ontvangt. Zij doet dus al lange tijd een beroep op de openbare kas. Ook is niet gebleken dat eiseres binnen afzienbare tijd een reële kans maakt op legaal werk. Dat eiseres actief zou meewerken aan werk- en leertrajecten en actief op zoek is naar werk, heeft eiseres niet onderbouwd met stukken. Daarnaast komt dat niet overeen met de verklaringen van eiseres afgelegd tijdens de hoorzitting in bezwaar dat ze sinds 4 oktober 2015 geen actie heeft ondernomen om arbeid in loondienst te vinden.
Eiseres merkt in beroep terecht op dat een beroep op het sociale zekerheidsstelsel niet automatisch leidt tot een verwijderingsmaatregel. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit om die reden een uitgebreide belangenafweging op grond van Richtlijn 2004/38/EG heeft verricht, die hij in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen.
De staatssecretaris heeft terecht het standpunt ingenomen dat er tussen eiseres en haar twee in Nederland wonende kinderen geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat.
Beroep ongegrond.
ECLI:NL:RBDHA:2020:13533
- Instantie Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak 21-12-2020
- Datum publicatie 29-12-2020
- Zaaknummer AWB 19/6375
-
einde verblijfsrecht gemeenschapsonderdaan – verzorgende ouder schoolgaand kind – geen nadere eis duur reële en daadwerkelijke arbeid – rechtbank voorziet zelf
Beoordeling door de rechtbank
6. Eiseres voert aan dat verweerder in het bestreden besluit II voorbijgaat aan de uitspraak van de rechtbank van 19 oktober 2018 die door de Afdeling is bevestigd. Zij is werknemer geweest in Nederland en is verzorger en opvoeder van haar drie kinderen, van wie twee schoolgaand. Zij heeft in maart 2015 en van 25 april 2016 tot 22 mei 2016 reële en daadwerkelijke arbeid verricht. In deze periode heeft zij op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb rechtmatig verblijf als werknemer gehad. Zij heeft haar status als werknemer behouden op grond van artikel 7, derde lid, onder c, van richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn). Haar minderjarige kinderen hebben een verblijfsrecht, omdat zij onderwijs in Nederland volgen. Daardoor heeft zij ook verblijfsrecht in Nederland. Op grond van EU Verordening 492/2011 maken de kinderen van migrerende werknemers immers aanspraak op verblijf als zij verblijven op het grondgebied van de lidstaat waar hun ouders arbeid verrichten of hebben verricht.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit II in strijd met de uitspraak van deze rechtbank van 19 oktober 2018 en met de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019. Het bestreden besluit II kan reeds hierom niet in stand blijven. In de genoemde uitspraak heeft de rechtbank al overwogen dat uit de arresten Texeira en Ibrahim niet valt af te leiden dat de verzorgende ouder en het schoolgaande kind bij een periode van in totaal slechts twee maanden werknemerschap geen recht van verblijf hebben of dat in dat geval bijvoorbeeld ruimte bestaat voor een belangenafweging. In het daartegen gerichte hoger beroepschrift van 16 november 2018 heeft verweerder aangevoerd dat de rechtbank zou hebben miskend dat er een minimale termijn verbonden is aan het criterium ‘werknemerschap’ zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb, voordat er een recht op verblijf ontstaat op grond van artikel 10 van Verordening 492/2011. Ook heeft verweerder in hoger beroep aangevoerd dat er sprake dient te zijn van een minimale periode van drie maanden reële en daadwerkelijke arbeid voordat een recht op verblijf op grond van artikel 10 van Verordening 492/2011 kan ontstaan. Bij de uitspraak van 27 februari 2019 heeft de Afdeling het hoger beroep van verweerder met een verkorte motivering op grond van artikel 91, tweede lid, van de Vw kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 3 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1060) heeft overwogen, past zij artikel 91, tweede lid, van de Vw toe als het hogerberoepschrift geen aanleiding geeft de rechtbankuitspraak te corrigeren. Dit betekent dat uit de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019 kennelijk volgt dat de grieven van verweerder tegen het onder 3. weergeven oordeel van de rechtbank niet slagen. Door de argumenten uit het hoger beroepschrift bij het bestreden besluit II te herhalen heeft verweerder een onjuist besluit genomen. De door verweerder bepleite minimumtermijn van drie maanden arbeid volgt niet uit artikel 10 van EU Verordening 492/2011 en de uitleg die het Hof aan dit artikel heeft gegeven. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest Baumbast van 17 september 2002 (ECLI:EU:C:2002:493), de arresten Ibrahim en Teixeira en het arrest NA van 30 juni 2016 (ECLI:EU:C:2016:487) van het Hof. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat eiseres reële en daadwerkelijke arbeid in Nederland heeft verricht en daadwerkelijk de zorg heeft voor haar kinderen die in Nederland onderwijs volgen. Uit artikel 10 van Verordening 492/2011 en de daarop gebaseerde jurisprudentie van het Hof is geen nadere eis af te leiden over de duur van de daadwerkelijke en reële arbeid. Voorts valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom in het kader van de beoordeling van het verblijfsrecht op grond van de Verordening 492/2011 het ‘drie maanden arbeid-criterium’ zou gelden, terwijl in het kader van de beoordeling van het verblijfsrecht op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verblijfsrichtlijn, nader uitgewerkt in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb en B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, niet de eis wordt gesteld dat de arbeid tenminste drie maanden moet zijn verricht. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar haar uitspraak van 31 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:7990) waartegen verweerder, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, geen hoger beroep heeft ingesteld.
6.2. Het betoog van eiseres slaagt. Het beroep is reeds hierom gegrond. De overige gronden van het besluit en de daartegen gerichte beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:13533
Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.
Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email
Kijk ook eens op dit reisblog: https://www.europevisitandvisa.com/
Kijk ook eens op dit boekenblog bijvoorbeeld voor:
Turkish history disguised as a novel: The Mapmaker's Daughter by Katherine Nouri Hughes (Iraqi American author)
http://www.dutchysbookreviewsandfreebooks.com/2020/06/turkish-history-disguised-as-novel.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten