AMV-ers die als volwassenen willen blijven (uitspraak)
LJN: BJ4216,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , zittingsplaats Haarlem , AWB 08 / 17794, 08 / 17795, 08 / 17800, 08 / 17805, 08 / 17796, 08 / 17797, 08 / 17798, 08 / 7803
Datum uitspraak: 20-11-2008
Datum publicatie: 29-07-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: Aanvraag wijziging beperking AMV-vergunning in ‘voortgezet verblijf’
Verzoeksters zijn op 27 juni 2002 Nederland ingereisd. Eerst bij besluit van 3 februari 2006 is aan verzoeksters een verblijfsvergunning AMV verleend, met ingang van 28 juni 2002 en onder gelijktijdige verlenging tot 1 januari 2004. Het is niet in geschil dat verzoeksters niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.51 Vb. In de bestreden besluiten is onvoldoende gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 3.52 Vb. Verweerder heeft ten onrechte bij de belangenafweging niet betrokken de omstandigheid dat verzoeksters meer dan de helft dan wel bijna de helft van hun leven in Nederland verblijven, waarbij zij mede door toedoen van verweerder tot 3 februari 2006 rechtmatig verblijf hebben gehad. Een beroep op artikel 8 EVRM beperkt zich niet tot het beroep op eerbiediging van het recht op respect voor het familie- of gezinsleven tussen verzoeksters onderling, verzoekster sub 1 en haar minderjarige kind en partner, of verzoeksters sub 2 en 3 en hun pleegouders, maar strekt zich tevens uit tot het recht op respect voor het privéleven. Een dergelijke toets heeft verweerder niet uitgevoerd. Voor zover verweerder ter zitting heeft aangevoerd dat sprake moet zijn van een langdurig verblijf alvorens sprake kan zijn van strijd met het recht op respect voor het privéleven, wordt geoordeeld dat verzoekster sub 4 het grootste deel van haar leven en verzoeksters sub 2 en 3 een relatief zeer groot deel van hun leven in Nederland hebben doorgebracht, alhier zijn opgegroeid en onderwijs hebben genoten. Bij die omstandigheden valt een verblijf van zes jaar als langdurig aan te merken. Ten aanzien van het beroep op artikel 3 IVRK wordt overwogen dat dit artikel in ieder geval zover strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Daaronder valt ook het zo snel en correct mogelijk nemen van een besluit op een aanvraag van een kind, zodat deze op die wijze zo kort mogelijk in onzekerheid zal verkeren over zijn verblijfstatus. Verweerder heeft dit in de onderhavige gevallen en in het verleden nagelaten. Niet is gebleken dat verweerder hiermee rekening heeft gehouden in de belangenafweging in het kader van de beoordeling van het beroep op artikel 3.52 Vb, dan wel artikel 4:84 Awb. Beroep gegrond.
Bron: rechtspraak.nl
Datum uitspraak: 20-11-2008
Datum publicatie: 29-07-2009
Rechtsgebied: Vreemdelingen
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: Aanvraag wijziging beperking AMV-vergunning in ‘voortgezet verblijf’
Verzoeksters zijn op 27 juni 2002 Nederland ingereisd. Eerst bij besluit van 3 februari 2006 is aan verzoeksters een verblijfsvergunning AMV verleend, met ingang van 28 juni 2002 en onder gelijktijdige verlenging tot 1 januari 2004. Het is niet in geschil dat verzoeksters niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.51 Vb. In de bestreden besluiten is onvoldoende gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 3.52 Vb. Verweerder heeft ten onrechte bij de belangenafweging niet betrokken de omstandigheid dat verzoeksters meer dan de helft dan wel bijna de helft van hun leven in Nederland verblijven, waarbij zij mede door toedoen van verweerder tot 3 februari 2006 rechtmatig verblijf hebben gehad. Een beroep op artikel 8 EVRM beperkt zich niet tot het beroep op eerbiediging van het recht op respect voor het familie- of gezinsleven tussen verzoeksters onderling, verzoekster sub 1 en haar minderjarige kind en partner, of verzoeksters sub 2 en 3 en hun pleegouders, maar strekt zich tevens uit tot het recht op respect voor het privéleven. Een dergelijke toets heeft verweerder niet uitgevoerd. Voor zover verweerder ter zitting heeft aangevoerd dat sprake moet zijn van een langdurig verblijf alvorens sprake kan zijn van strijd met het recht op respect voor het privéleven, wordt geoordeeld dat verzoekster sub 4 het grootste deel van haar leven en verzoeksters sub 2 en 3 een relatief zeer groot deel van hun leven in Nederland hebben doorgebracht, alhier zijn opgegroeid en onderwijs hebben genoten. Bij die omstandigheden valt een verblijf van zes jaar als langdurig aan te merken. Ten aanzien van het beroep op artikel 3 IVRK wordt overwogen dat dit artikel in ieder geval zover strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Daaronder valt ook het zo snel en correct mogelijk nemen van een besluit op een aanvraag van een kind, zodat deze op die wijze zo kort mogelijk in onzekerheid zal verkeren over zijn verblijfstatus. Verweerder heeft dit in de onderhavige gevallen en in het verleden nagelaten. Niet is gebleken dat verweerder hiermee rekening heeft gehouden in de belangenafweging in het kader van de beoordeling van het beroep op artikel 3.52 Vb, dan wel artikel 4:84 Awb. Beroep gegrond.
Bron: rechtspraak.nl
Reacties