ECLI:NL:RVS:2017:3620
- Instantie Raad van State
- Datum uitspraak 29-12-2017
- Datum publicatie 03-01-2018
- Zaaknummer 201707637/1/V1
- RechtsgebiedenVreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken Hoger beroep
- Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De vreemdeling heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op 1 juli 2005. Zij beoogt verblijf bij haar gestelde pleegvader, houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: de referent).
3. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat de vreemdeling op 24 april 2009, het tijdstip waarop de referent Nederland binnenkwam, feitelijk niet behoorde tot het gezin van de referent maar tot het gezin van diens moeder. De staatssecretaris heeft hiertoe gewezen op verklaringen die de referent heeft afgelegd in de asielprocedure en in bezwaar. Uit deze verklaringen volgt dat de biologische moeder van de vreemdeling, één van de zusters van de referent, de vreemdeling in 2008 bij de moeder van de referent achterliet en met onbekende bestemming vertrok. Voorts volgt hieruit dat de referent op dat moment met zijn moeder, twee van zijn broers, een andere dan voormelde zuster, zijn echtgenote en zijn biologische kinderen samen in één huis woonde. Ten slotte volgt hieruit dat de vreemdeling onder de verantwoordelijkheid en de zorg van de moeder van de referent kwam te vallen en dat zij, toen de moeder van de referent in juni 2009 overleed, onder de verantwoordelijkheid en de zorg van de echtgenote van de referent kwam te vallen. Voorts heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de referent niet meer tot het gezin van zijn moeder behoorde sinds hij is gehuwd in 2006. Dat de referent met zijn gezin in hetzelfde huis woonde als zijn moeder, maakt dit niet anders, aldus de staatssecretaris.
4. De rechtbank heeft overwogen dat de feitelijke gezinsband van de vreemdeling met de referent aannemelijk is en dat de staatssecretaris het besluit in zoverre ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling ten tijde van het vertrek van de referent uit Somalië deel uitmaakte van het samengestelde gezin waartoe ook de referent behoorde. Volgens de rechtbank zijn de leden van een samengesteld gezin niet gericht op het eigen kerngezin maar werken en zorgen zij voor het samengestelde gezin. Voorts heeft de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris, door slechts de gezagsverhouding binnen het gezin bij zijn beoordeling te betrekken en te concluderen dat de vreemdeling onder verantwoordelijkheid van de moeder van de referent viel, heeft miskend dat niet alleen de moeder van de referent maar ook diens echtgenote verantwoordelijk was voor de zorg voor en de opvoeding van de vreemdeling.
5. In grief 1 bestrijdt de staatssecretaris deze overweging van de rechtbank. Voor zover de staatssecretaris, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3074, aanvoert dat de rechtbank ten onrechte haar eigen oordeel in de plaats heeft gesteld van dat van de staatssecretaris, faalt het betoog. De rechtbank heeft zich bij de toetsing van het standpunt van de staatssecretaris over de feitelijke gezinsband beperkt tot de vraag of de staatssecretaris dat standpunt, bezien in het licht van hetgeen de vreemdeling hierover naar voren heeft gebracht, deugdelijk heeft gemotiveerd.
Voor zover de staatssecretaris aanvoert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: het beleid) volgt dat de vreemdeling tot het gezin van de moeder van de referent óf tot het gezin van de referent behoorde, slaagt het betoog. Uit het beleid volgt immers dat een meerderjarig kind dat is gehuwd, in beginsel niet meer tot het gezin van zijn ouders behoort. Het gezin van de referent moet dan ook worden onderscheiden van het gezin van diens moeder.
6. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zelfs als het samengestelde gezin waartoe de referent behoorde, niet kan worden aangemerkt als het gezin van de referent als bedoeld in het beleid, het besluit geen stand kan houden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, heeft de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De rechtbank heeft erop gewezen dat de echtgenote en de biologische kinderen van de referent zeer waarschijnlijk in de gelegenheid zullen worden gesteld zich met hem te herenigen en dat van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat zij zich alleen staande kan houden nu zij twaalf jaar oud is. Volgens de rechtbank loopt de vreemdeling een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
7. In grief 2 bestrijdt de staatssecretaris deze overweging van de rechtbank. De staatssecretaris voert terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 4:84 van de Awb hem niet de bevoegdheid toekent om af te wijken van een wettelijk vereiste, in dit geval het in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 neergelegde vereiste dat een vreemdeling op het moment van de binnenkomst van de desbetreffende referent in Nederland tot diens gezin behoort.
De grief slaagt.
8. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de staatssecretaris in zijn hogerberoepschrift erkent dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling op het tijdstip waarop de referent Nederland binnenkwam feitelijk niet behoorde tot diens gezin en vermeldt dat hij de feitelijke gezinsband tussen de vreemdeling en de referent nader wenst te onderzoeken door middel van gehoren op de ambassade. Het besluit komt wegens strijd met 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
9. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 24 augustus 2017 in zaak nr. 17/9984;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 2 mei 2017, kenmerk […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Verheij w.g. De Keizer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2017
716. BIJLAGE
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 29
1 Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2 Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling; […]
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf C2/4.1
Feitelijke gezinsband
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.
De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen. […]
Meerderjarige kinderen
Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind feitelijk moet behoren tot het gezin van de referent. In dit geval moet er sprake zijn van een normale afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en het meerderjarige kind en dient de referent aan te tonen dat het meerderjarig kind in het buitenland altijd feitelijk tot zijn gezin heeft behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is.
Voor de beoordeling of het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:
- het kind woont zelfstandig;
- het kind voorziet in eigen onderhoud;
- het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
- het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Wanneer sprake is van één of meerdere contra-indicaties zal per individueel geval beoordeeld worden of de feitelijke gezinsband verbroken is.
Adoptie- en pleegkinderen
Anders dan bij biologische kinderen kan bij (meerderjarige en minderjarige) adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.
Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:
• de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
• de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
• de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.
In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent. […]
Bron: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2017:3620
Geen opmerkingen:
Een reactie posten