05 januari 2018

UITSPRAAK Raad van State: overgeplaatst naar niet erkend referent bedrijf - pech voor kennismigrant

Uitspraak
201701345/1/V1.
Datum uitspraak: 28 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 16 januari 2017 in zaak nr. 16/18413 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2016 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 26 juli 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 23 maart 2016 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.G. Hoorn, advocaat te Eindhoven, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Bij besluit van 23 maart 2016 heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als kennismigrant' met ingang van 1 juni 2015 ingetrokken, omdat de vreemdeling vanaf dat moment niet meer werkzaam was voor een erkend referent, zodat niet werd voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning was verleend. De vreemdeling was tot 1 juni 2015 werkzaam als kennismigrant bij [bedrijf A]. Op 1 juni 2015 is de vreemdeling na een reorganisatie in dienst getreden bij [bedrijf B], de dochteronderneming van [bedrijf A]. [bedrijf B] was op dat moment geen erkend referent. De vreemdeling is vervolgens per 1 november 2015 weer in dienst getreden bij [bedrijf A]. Nadat de staatssecretaris [bedrijf B] had erkend als referent, is de vreemdeling weer in dienst getreden bij [bedrijf B].
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in het besluit van 26 juli 2016 niet is ingegaan op de door de vreemdeling gestelde nadelige gevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning, zodat het besluit onzorgvuldig en ondeugdelijk is gemotiveerd en reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt. In het kader van finale geschilbeslechting heeft de rechtbank vervolgens bezien of dit gebrek kan worden hersteld. De rechtbank heeft overwogen dat hoewel het belang van de staatssecretaris van de juiste toepassing van de voorwaarden voor en door de erkend referenten een legitiem belang is, dit belang slechts ziet op het handelen van de werkgever, terwijl de intrekking van de verblijfsvergunning vergaande gevolgen heeft voor de vreemdeling. [bedrijf A] en [bedrijf B] hebben direct stappen ondernomen om te zorgen dat [bedrijf B] alsnog erkend referent werd, zodat de onjuiste situatie is hersteld. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op deze bijzondere omstandigheden, de nadelige gevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning voor de vreemdeling onevenredig zijn in verhouding tot de met de intrekking gediende doelen, zodat de staatssecretaris de verblijfsvergunning in strijd met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel heeft ingetrokken.
Grief
4.    In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de intrekking niet onevenredig is in verhouding tot de met de intrekking gediende doelen, omdat met het strikt hanteren van het erkend referentschap wordt beoogd te voorkomen dat de kennismigrantenregeling een sluiproute wordt om de normale referentenprocedure te omzeilen. De intrekking is derhalve louter bedoeld om de situatie zoals die hoorde te zijn te herstellen om zo een sluitend referentenstelsel te bewerkstelligen, aldus de staatssecretaris. Gelet op de systematiek van de Wet modern migratiebeleid (Stb. 2013, 347; hierna: de Wet momi) en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden voor de erkend referent en de vreemdeling kan, indien de werkgever, zijnde erkend referent, in strijd handelt met de op hem rustende verplichtingen dit voor rekening van de vreemdeling worden gebracht.
4.1.    De staatssecretaris heeft in hoger beroep niet het oordeel van de rechtbank bestreden dat hij de door de vreemdeling aangevoerde nadelige gevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning, in het kader van haar beroep op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, niet in het besluit van 26 juli 2016 heeft betrokken. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het besluit van 26 juli 2016 onzorgvuldig en ongemotiveerd tot stand is gekomen, zodat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Dit neemt niet weg dat in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, aanleiding kan worden gevonden om, uit een oogpunt van finale geschilbeslechting, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Derhalve zal de Afdeling bezien of de nader gegeven motivering van de staatssecretaris leidt tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de verblijfsvergunning van de vreemdeling in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb heeft ingetrokken.
4.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het belang van een juiste toepassing van de voorwaarden van de kennismigrantenregeling een legitiem belang is. De staatssecretaris betoogt echter terecht dat de rechtbank vervolgens ten onrechte heeft overwogen dat dit belang slechts ziet op het handelen van de werkgever, zodat de gevolgen daarvan niet voor rekening van de vreemdeling kunnen worden gebracht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3294) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet momi dat de koppeling tussen de referentstelling en de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf beoogt als kennismigrant, bewust aangebracht is om te voorkomen dat een werkgever, zonder zich referent te stellen, toch het gewenste verblijf van de desbetreffende vreemdeling kan bewerkstelligen (Kamerstukken II 2008/09, 32 052, nr. 3, blz. 80). Voorts betoogt de staatssecretaris terecht dat in dit geval de niet-erkenning van de referent niet alleen de werkgever, maar ook de vreemdeling kan worden verweten. Uit artikel 4.26 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 volgt dat de vreemdeling die in Nederland verblijft als kennismigrant inlichtingen aan de staatssecretaris verstrekt indien hij van werkgever wijzigt. [bedrijf B] heeft bij brief van 18 juni 2015 de vreemdeling ingelicht over de reorganisatie waarbij zij wordt overgenomen door [bedrijf B] van [bedrijf A], zodat de vreemdeling ervan op de hoogte was dat zij van werkgever zou gaan wisselen.    
4.3.    De staatssecretaris is in beroep alsnog ingegaan op de door de vreemdeling aangevoerde nadelige gevolgen van de intrekking van haar verblijfsvergunning. De vreemdeling heeft aangevoerd dat zij door de intrekking van de verblijfsvergunning en het daardoor ontstane verblijfsgat pas op een later moment in aanmerking kan komen voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en kan naturaliseren, dat zij geen MBA-opleiding kan volgen, aangezien de kosten voor haar, nu zij geen burger van de Unie is, te hoog zijn en dat zij door de intrekking genoodzaakt is om bij [bedrijf B] in dienst te blijven en niet als freelancer aan de slag kan, hetgeen haar een hoger salaris zou opleveren. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte geen aanleiding gezien om van de intrekking van de verblijfsvergunning af te zien, omdat deze nadelige gevolgen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de intrekking beoogde doelen om een sluitend referentstelsel te bewerkstelligen en misbruik van de kennismigrantenregeling te voorkomen. Bij de aanvraag tot erkenning als referent vindt ingevolge artikel 2e van de Vreemdelingenwet 2000 een beoordeling naar onder meer diens betrouwbaarheid plaats. Deze beoordeling was op het moment dat de vreemdeling in dienst trad bij [bedrijf B] en voor die werkgever werkzaamheden ging verrichten niet verricht, zodat de staatssecretaris niet heeft kunnen controleren of op dat moment aan de vereisten voor erkend referentschap was voldaan. Voorts is in aanmerking genomen dat de vreemdeling, zoals volgt uit hetgeen onder 4.2 is overwogen, ervan op de hoogte was dat zij van werkgever zou gaan wisselen en is zij thans in het bezit van een geldige verblijfsvergunning, zodat zij haar verblijf in Nederland kan voortzetten.
    Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd dat de intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling niet in strijd is met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel.
    De grief slaagt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het besluit van 23 maart 2016 heeft herroepen en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe is het volgende van belang. Uit overweging 4.3 volgt dat de door de staatssecretaris gegeven nadere motivering het besluit alsnog kan dragen. Voor zover de vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris haar ten onrechte in de bezwaarfase niet heeft gehoord, heeft de vreemdeling in beroep en hoger beroep alsnog haar standpunt over de nadelige gevolgen van de intrekking van haar verblijfsvergunning naar voren kunnen brengen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, noopten deze de staatssecretaris niet om van de intrekking af te zien. Daarom is het niet aannemelijk is dat de staatssecretaris een andersluidend besluit zou hebben genomen indien de vreemdeling wel zou zijn gehoord. De Afdeling zal de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigen.
6.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 16 januari 2017 in zaak nr. 16/18413, voor zover de rechtbank het besluit van 23 maart 2016 heeft herroepen en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 26 juli 2016 geheel in stand blijven;
IV.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Paaschen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Paaschen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2017
766. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 2a
Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling in Nederland, niet zijnde een gemeenschapsonderdaan, kan in ieder geval als referent optreden:
a. […]
c. een onderneming of rechtspersoon, dan wel een vestiging daarvan, die is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007,
die ten behoeve van het voorgenomen verblijf op grond van een machtiging tot voorlopig verblijf of het verblijf op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van een vreemdeling een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, of die door Onze Minister als referent is aangewezen. […]
Artikel 2c
1. Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot erkenning als referent in te willigen, af te wijzen, dan wel niet in behandeling te nemen, en
b. de erkenning als referent te schorsen, in te trekken dan wel te wijzigen.
2. De erkenning als referent houdt verband met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven.
3. De erkenning als referent geldt voor onbepaalde tijd.
4. De beschikking op een aanvraag omtrent de erkenning als referent wordt gegeven binnen drie maanden […].
5. De aanvrager is in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag omtrent de erkenning als referent. Artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
6. Onze Minister houdt een openbaar register van erkende referenten.
Artikel 2e
1 Onze Minister kan de aanvraag tot erkenning als referent of tot wijziging van de erkenning als referent afwijzen, indien:
a. de aanvrager, voor zover vereist op grond van de Handelsregisterwet 2007, niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet;
b. de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming, rechtspersoon of organisatie onvoldoende is gewaarborgd;
c. de betrouwbaarheid van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken natuurlijke of rechtspersonen of ondernemingen onvoldoende vast staat;
d. de erkenning als referent van de aanvrager of van de direct of indirect bij die onderneming, rechtspersoon of organisatie betrokken rechtspersonen of ondernemingen binnen een periode van vijf jaar direct voorafgaand aan de aanvraag is ingetrokken;
e. de aanvrager niet voldoet aan de vereisten die verband houden met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft of wil verblijven, waaronder in ieder geval kan worden verstaan de aansluiting bij en naleving van een gedragscode.
2. Natuurlijke personen worden niet als referent erkend.
3. Overeenkomstig bij regeling van Onze Minister gestelde regels, legt de aanvrager desgevraagd een verklaring omtrent het gedrag over, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Artikel 18
1. Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
[…] h. ten behoeve van het verblijf van de vreemdeling geen verklaring van een referent is overgelegd als bedoeld in artikel 2a, eerste lid; […].
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 19
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b [… ].
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 4.26
De vreemdeling die in Nederland verblijft in het kader van […] arbeid als kennismigrant […] verstrekt inlichtingen indien hij van […] werkgever wijzigt.

 Hier staat de hele uitspraak gepubliceerd: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2017:3608


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context. Subscribe to Vreemdelingenrecht.com blog by Email

Geen opmerkingen:

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...