Posts tonen met het label Antikian. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Antikian. Alle posts tonen

13 augustus 2015

Uitspraak: Zaak van dienstweigeraar uit de Oekraïene - asiel geweigerd


ECLI:NL:RBDHA:2015:9533

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 11-08-2015
Datum publicatie 12-08-2015
Zaaknummer 15-14286 en 15-14298
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken 
Bodemzaak
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie
- Oekraïene
- Dienstweigeraar
- 3:36 Voorschrift Vreemdelingen
- Definitierichtlijn
- Shepherd-arrest
Vindplaatsen Rechtspraak.nl

6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. Artikel 9 van de richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (voorheen: richtlijn 2004/83/EG, hierna te noemen: de Definitierichtlijn) is geïmplementeerd in artikel 3.36 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
8. Ingevolge artikel 3.36, tweede lid, van het VV kunnen daden van vervolging in de zin van het eerste lid onder meer de vorm aannemen van:
  1. (…);
  2. (…);
  3. onevenredige of discriminerende vervolging of bestraffing;
  4. (…);
  5. vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen;
  6. (…).
Ingevolge het derde lid moet er een verband zijn tussen enerzijds de gronden voor vervolging genoemd in artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag en anderzijds de daden, bedoeld in het eerste lid, die als vervolging worden aangemerkt of het ontbreken van bescherming tegen dergelijke daden.
9. Volgens paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 verleent verweerder, onder toepassing van artikel 3.36 van het VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
a. a) de vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag;
b) de vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen;
c) de vreemdeling heeft geweigerd deel te nemen aan een militaire actie
die is veroordeeld door de internationale gemeenschap als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of die in strijd is met fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.
10. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of het aannemelijk is dat eiser in militaire dienst zal moeten bij terugkeer naar zijn land van herkomst en, zo ja, of eisers voorgenomen dienstweigering dient te leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
11. Verweerder heeft, gelet op het voornemen dat aan het bestreden besluit over eiser voorafging, aannemelijk geacht dat eiser kan worden opgeroepen voor dienstplicht. De rechtbank begrijpt – gelet op de toelichting ter zitting door verweerder – dat verweerder het daarmee nog niet aannemelijk acht dat eiser bij terugkeer daadwerkelijk in militaire dienst zal moeten. De rechtbank acht het, gelet op de omstandigheid dat verweerder wel geloofwaardig heeft geacht dat medio mei 2015 een poging is gedaan een oproep aan eiser te overhandigen, aannemelijk dat eiser bij terugkeer alsnog zal worden opgeroepen voor militaire dienst. Dit wordt versterkt door de verklaring van eiser ter zitting dat hij van zijn familie heeft vernomen dat op 30 juli 2015 door twee personen werd aangebeld en geïnformeerd naar eisers verblijfplaats, met het oog op het doen van een oproep voor militaire dienst. De rechtbank is van oordeel dat daarmee een reëel risico aanwezig moet worden geacht dat eiser door de keuring zal komen en dat hij vervolgens daadwerkelijk militaire dienst zal moeten verrichten. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat onder meer uit door eiser in beroep overgelegde informatie van ‘foreign policy’ van 18 februari 2015 (http://foreignpolicy.com/2015/02/18) valt af te leiden dat de Oekraïense overheid actief is in het op grote schaal werven van dienstplichtigen.
12. Dit betekent dat onderzocht moet worden of de door eiser voorgenomen dienstweigering voldoet aan één van de voorwaarden die verweerder stelt in zijn beleid, neergelegd in hoofdstuk C2/3.2 van de Vc, voor verlening van een asielvergunning.
13. Daarbij dient, gelet op de beroepsgronden, mede te worden betrokken of dit beleid in overeenstemming is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 26 februari 2015, nr. C-472/13, in de zaak Shepherd tegen Duitsland (JV 2015/82), dat betrekking heeft op de toepassing van artikel 9 van de Definitierichtlijn bij dienstweigeraars.
14. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij doende is hoofdstuk C2/3.2 van de Vc te wijzigen voor wat betreft voorwaarde c), aldus dat de vreemdeling niet kan ingezet in een militair conflict waar sprake is van oorlogsmisdrijven, ook al is er geen veroordeling door de internationale gemeenschap. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij die aanpassing al heeft verricht in het bestreden besluit ten aanzien van eiser. Verweerder acht niet aannemelijk gemaakt dat eiser bij een eventuele dienstplicht zal worden ingezet bij een conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden gepleegd.
15. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder met betrekking tot voorwaarde c), zoals uitgelegd in het licht van het Shepherd-arrest. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het Oekraïense leger oorlogsmisdrijven heeft begaan in het conflictgebied in Oost-Oekraïne, dan wel dat de kans zeer groot is dat dergelijke misdrijven zullen worden begaan. De rechtbank vindt voor dit oordeel aansluiting bij punt 43 en punt 46, derde streepje, van het Shepherd-arrest. Anders dan eiser in beroep heeft betoogd, is dat niet uit de door hem overgelegde landeninformatie af te leiden.
16. Met betrekking tot voorwaarde b) heeft eiser gesteld dat hij onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft tegen de vervulling van de dienstplicht. In beroep heeft hij gesteld dat oorlog moreel verwerpelijk is en dat het een pacifistisch beginsel is dat men geen ander mens moet doden. Verweerder heeft de aanwezigheid van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een diepgewortelde overtuiging bij eiser niet aannemelijk geacht.
17. De rechtbank deelt de conclusie van verweerder. Eiser heeft in het nader gehoor weliswaar verklaard dat hij wat betreft zijn opvoeding nooit het idee heeft gehad dat hij wil vechten. Die opvatting beperkt eiser echter tot het niet willen vechten tegen mensen van zijn eigen natie. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij wel dienstplicht zou willen vervullen indien hij geen wapen zou hoeven dragen en indien hij ondersteunend aan het leger werkzaam zou zijn. Gelet op deze verklaringen is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een gewetensbezwaarde als geformuleerd in voorwaarde b). Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 11 november 2014, voorafgaand aan het Shepherd-arrest (C-472/13), punten 52 tot en met 55.
18. Met betrekking tot voorwaarde a) wordt het volgende overwogen. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser bij dienstweigering een onevenredige of discriminatoire bestraffing te wachten staat vanwege diens afkomst. Eiser heeft in beroep betoogd dat hem een gevangenisstraf van twee tot vijf jaar te wachten staat en hij heeft voorts gewezen op de deplorabele omstandigheden in de Oekraïense gevangenissen.
19. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet nader heeft onderbouwd dat hij onevenredig of discriminatoir bestraft zou worden als hij zou weigeren om in dienst te gaan. Een gevangenisstraf van 2 tot 5 jaar voor dienstweigering kan niet als onevenredig zwaar worden aangemerkt, nu deze straf in Oekraïne geldt voor alle dienstweigeraars. De onevenredige bestraffing ziet volgens verweerder enkel op de persoon van de betrokkene in relatie tot zijn ras, religie, nationaliteit, zijn lidmaatschap van een sociale groep of politieke overtuiging. De situatie in de gevangenissen in Oekraïne kan niet gezien worden als een vorm van onevenredige bestraffing, aldus verweerder.
20. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder. Gelet op artikel 3.36, derde lid, van het VV, moeten de daden van vervolging, als bedoeld in het eerste lid, in verband zijn te brengen met de gronden van vervolging als bedoeld in artikel IA van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat één van de vervolgingsgronden op hem van toepassing is.
21. De beroepsgronden van eiser treffen geen doel. Het beroep van eiser is ongegrond. Gelet op de samenhang van het beroep van eiseres met dat van eiser, is ook het beroep van eiseres ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.

 Hier te vinden: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:9533


Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

11 november 2014

AG Sharpston over Amerikaans militair die asiel aanvraagt als dienstweigeraar

  28m28 minutes ago
Interessante conclusie van AG Sharpston in de zaak van de Amerikaanse dienstweigeraar Shepherd

Onderwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing – Bayerisches Verwaltungsgericht München – Uitlegging van de artikelen 9, lid 2, en 12, lid 2, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12) – Voorwaarden voor de erkenning als vluchteling – Daden van vervolging – Strafvervolging van een soldaat van de Verenigde Staten die heeft geweigerd zijn dienst te vervullen in de oorlog in Irak


Conclusie van de AG mevrouw Sharpston
84.      In het licht van het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bayerische Verwaltungsgericht München (Duitsland) als volgt te beantwoorden:
„–      De werkingssfeer van artikel 9, lid 2, sub e, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, strekt zich uit tot militairen die niet rechtstreeks deelnemen aan gevechtshandelingen, indien die militairen door het vervullen van militaire dienst zouden kunnen worden gebracht tot het aanzetten tot of anderszins deelnemen aan het begaan van misdrijven of daden als bedoeld in die bepaling.
–        Bij de beoordeling of dit het geval is, moeten de nationale autoriteiten onderzoeken: i) of er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de daden van de betrokkene en de redelijke waarschijnlijkheid dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd, omdat zijn daden een noodzakelijk element van die misdrijven bevatten en de misdrijven of daden, zonder zijn bijdrage of alle bijdragen van individuen in zijn positie, niet zouden kunnen worden gepleegd, ii) of er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de persoon in kwestie betrokken zou kunnen raken bij het plegen van oorlogsmisdrijven. In dit verband is het in strijd met artikel 9, lid 2, sub e, van richtlijn 2004/83 om: a) een strafrechtelijk bewijscriterium (zoals ‚buiten alle redelijke twijfel’) of b) aan het internationale strafrecht ontleende beginselen toe te passen.
–        Het feit dat de autoriteiten van het land waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit oorlogsmisdrijven vervolgen, belet hem niet artikel 9, lid 2, sub e, van richtlijn 2004/83 in te roepen. Een eventuele vervolging voor het Internationaal Strafhof is in dit opzicht evenmin relevant.
–        Het bestaan van een mandaat van de VN-Veiligheidsraad ter zake van het betrokken conflict staat niet in de weg aan op artikel 9, lid 2, sub e, van richtlijn 2004/83 gebaseerde verzoeken om toekenning van de vluchtelingenstatus.
–        Een dienstweigeraar kan slechts in aanmerking komen voor de vluchtelingenstatus op grond van artikel 9, lid 2, sub e, van richtlijn 2004/83 wanneer hij eerst tevergeefs alle beschikbare procedures voor het aanvragen van de status van gewetensbezwaarde dienstweigeraar heeft uitgeput, dan wel wanneer dergelijke procedures hem redelijkerwijze niet ter beschikking staan.
–        Bij de beoordeling of een dienstweigeraar geacht kan worden te behoren tot een bepaalde sociale groep in de zin van artikel 10, lid 1, sub d, van richtlijn 2004/83, moet in aanmerking worden genomen: i) of hij een voldoende valide, ernstige, coherente en relevante overtuiging heeft, ii) of hij uit hoofde van die overtuiging voldoet aan de voorwaarden van het eerste streepje van artikel 10, lid 1, sub d, doordat zijn overtuiging fundamenteel is voor zijn morele integriteit, en iii) individuen die dergelijke overtuigingen hebben, in hun land van herkomst als afwijkend worden beschouwd in de zin van het tweede streepje van artikel 10, lid 1, sub d.
–        Voor zover een verzoeker zich beroept op artikel 9, lid 2, sub b, en artikel 10, lid 1, sub d, van richtlijn 2004/83, dienen de bevoegde nationale autoriteiten te beoordelen of een oneervol ontslag uit de militaire dienst en een vrijheidsstraf discriminerend zijn omdat de verzoeker tot een bepaalde sociale groep behoort. Bij die beoordeling moet worden onderzocht of er in het betrokken land sociale groepen zijn die in zov erre vergelijkbaar zijn met die waartoe de verzoeker zegt te behoren, dat die groepen zich in dezelfde omstandigheden bevinden, en of de groep waartoe de verzoeker behoort gevaar loopt anders te worden behandeld wegens het feit dat hij aan een procedure voor de krijgsraad en/of een oneervol ontslag kan worden onderworpen en een klaarblijkelijk verschil in behandeling gerechtvaardigd kan zijn.
–        Voor zover een verzoeker zich beroept op artikel 9, lid 2, sub c, van richtlijn 2004/83, dienen de bevoegde nationale autoriteiten te beoordelen of vervolging of bestraffing wegens desertie onevenredig is. In dit verband moet worden onderzocht of dergelijke daden verder gaan dan wat nodig is voor de betrokken staat om zijn legitieme recht op het hebben van een krijgsmacht uit te oefenen.”

 Lees hier haar hele beredenering en bespreking van de zaak: http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=159445&pageIndex=0&doclang=NL&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=325757

Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com 

In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Aanbevolen post

Wytzia Raspe over vluchtelingen, AZC’s, cruiseschepen en mensensmokkelaars

Mr. van de week is Wytzia Raspe. Zij is 25 jaar jurist vreemdelingenrecht in allerlei verschillende rollen. Sinds 2005 schrijft en blogt z...