Oekraïner die in het buitenland studeerde en even via Oekraïne naar Nederland kwam hoeft niet onder Richtlijn te vallen
Is de Richtlijn van toepassing op eiser?
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat eiser op 24 februari 2022 niet in Oekraïne woonde. Eiser voldoet daarmee niet aan de voorwaarde van artikel 2, eerste lid onder a van de Uitvoeringsregeling in samenhang met het bepaalde in artikel 3.1a, eerste lid onder a van het Vb. De vraag is vervolgens of eiser wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV in samenhang met artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vb.
Volgens de tekst van artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV zijn als vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vb, aangewezen vreemdelingen die de Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met
23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd.
Vaststaat dat eiser niet in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie is gereisd. De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of eiser beschouwd moet worden als vreemdeling die Oekraïne na
26 november 2021 is ontvlucht.
De rechtbank legt artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV zo uit dat met ‘ontvlucht zijn’ wordt bedoeld dat de bepaling betrekking heeft op ontheemden, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c, van de Richtlijn. De bepaling van het VV is immers de uitwerking van artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit dat is gebaseerd op de Richtlijn. Ontheemden zijn in de definitie van de Richtlijn onderdanen van derde landen of staatlozen die hun land of regio van oorsprong hebben moeten verlaten.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet als ontheemd als bedoeld in de Richtlijn en het VV kan worden beschouwd. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser ten tijde van de Russische invasie vanwege studie al enige jaren in [ land 1] woonde en dat hij die studie nog niet had afgerond. Hij had derhalve zijn hoofdverblijf in [ land 1] . Dat hij zijn huisvesting had opgezegd is niet doorslaggevend omdat eiser heeft aangegeven nog te willen terugkeren om de studie af te ronden. Verder hecht de rechtbank betekenis aan het feit dat eiser, voordat hij in oktober 2023 naar Oekraïne ging, eerst nog een week in [land 2] heeft verbleven en daarnaast voor drie maanden een visum voor [land 3] heeft gevraagd en gekregen. Ten slotte is eiser al relatief snel na aankomst in Oekraïne weer vertrokken. Eiser was op een ander adres in Oekraïne geregistreerd. De rechtbank leidt uit deze gegevens geen intentie af om zich weer duurzaam in Oekraïne te vestigen.
Dat verweerder deze eis stelt aan naar Oekraïne teruggekeerde en daarna weer vertrokken personen acht de rechtbank niet onjuist. Voor het oordeel dat deze uitleg redelijk is acht de rechtbank ook relevant dat het hier gaat om een facultatieve bepaling. Bij de uitleg van een dergelijke bepaling dient het bestuursorgaan enige ruimte gegund te worden. De rechtbank wijst wat dit betreft ook op de uitleg van verweerder in zijn brief van 30 maart 20227, waarin onder andere is opgenomen dat Oekraïners die vóór 27 november 2021 elders in Europa verbleven niet onder de Richtlijn vallen. Er is geen reden om aan te nemen dat dit zou betekenen dat dit anders zou zijn voor Oekraïners die zich op de betreffende datum niet in Europa maar in een ander land bevonden. In de openbare Werkinstructie 2022/17 van de IND is dit ook als zodanig opgenomen.8
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijf onder de werking van de Richtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijf onder de werking van de Richtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Had eiser gehoord moeten worden?
4. Eiser heeft gesteld dat het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel vereisen dat hij voorafgaand aan de beslissing gehoord had moeten worden.
De rechtbank oordeelt dat de bedoeling van verweerder is geweest dat de procedure voor beoordelen van aanvragen voor bescherming onder de Richtlijn snel moest plaatsvinden. Uit de brief van verweerder van 30 maart 20229 blijkt dat voor het afhandelen van deze aanvragen een vereenvoudigde procedure is voorzien, waarin een aantal handelingen later wordt gedaan, zoals bijvoorbeeld het aanmeldgehoor. Gezien de grote hoeveelheid te behandelen aanvragen en de bedoeling om die zo snel mogelijk te verwerken zonder het asielsysteem verder te belasten acht de rechtbank het niet onterecht dat verweerder de aanvrager niet al direct hoort. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had een ambtshalve beoordeling moeten plaatsvinden?
5. Eiser is van mening dat verweerder ambtshalve had moeten beoordelen of hij in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning regulier onder een andere beperking. Eiser stelt dat daarbij een belangenafweging had moeten plaatsvinden die in het voordeel van eiser zou zijn uitgevallen. Verweerder wijst erop dat beoogd is een snelle procedure te volgen en dat, als de belanghebbende na het einde van de tijdelijke bescherming van de Richtlijn alsnog een asielaanvraag doet, de belangenafweging en/of ambtshalve toets alsnog zal plaatsvinden.
De rechtbank oordeelt als volgt. Onder verwijzing naar hetgeen onder 4.1. reeds is opgemerkt geldt ook op dit punt dat de procedure die op basis van de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit is ingericht een versoberde procedure is waarin slechts een beperkte toetsing plaatsvindt. Bij een dergelijke procedure past geen ambtshalve beoordeling of de aanvrager wellicht voor een andere verblijfstitel in aanmerking komt. Bovendien geldt dat, indien de tijdelijke bescherming wordt verleend, de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft tot de einddatum van de tijdelijke bescherming. Wordt de tijdelijke bescherming niet verleend dan kan de vreemdeling een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning asiel of regulier. In dat geval zal de normale aanvraag- en beoordelingsprocedure met waar nodig de vereiste belangenafweging plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming onder de werking van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Rechtbank Groningen 16 augustus 2024 https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:13059
Reacties