RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47723
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,
[V-Nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).
Procesverloop
Verweerder heeft op 9 oktober 2024 aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 2 december 2024 beroep ingesteld. Ook heeft eiser verzocht om herziening van de eerdere bewaringsuitspraken van 28 oktober 2024 (in de zaak NL24.39811) en 25 november 2024 (in de zaak NL24.44234) alsmede om schadevergoeding vanaf 9 oktober 2024.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 november 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is, wat betreft het vervolgberoep, bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
2. Bij de beoordeling van het vervolgberoep en eisers verzoek om herziening gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
20/09/24 Opleggen grensdetentie op grond van artikel 6, derde lid Vw.
23/09/24 Gehoor asielaanvraag
24/09/24 Voornemen
29/09/24 Zienswijze
01/10/24 Asielbeschikking (kennelijk-ongegrond)
06/10/24 Instellen beroep tegen asielbeschikking
09/10/24 Omzetting grensdetentie naar artikel 6, eerste en tweede jo zesde lid Vw
11/10/24 Instellen beroep tegen de (op 9 oktober opgelegde) grensdetentie
28/10/24 Uitspraak rechtbank: beroep tegen grensdetentie ongegrond
11/11/24 Instellen vervolgberoep
11/11/24 Zitting asielberoep
22/11/24 Uitspraak rechtbank: beroep tegen asielbeschikking gegrond
25/11/24 Uitspraak rechtbank: vervolgberoep tegen grensdetentie ongegrond
25/11/24 M113 opheffing grensdetentie n.a.v. uitspraak 22 november 2024
02/12/12 Instellen vervolgberoep + verzoek herziening uitspraken van 28 oktober 2024 en 25 november 2024
16/12/24 Schriftelijk aanbod van verweerder tot schadevergoeding over de van 22 november tot 25 november 2024 doorgebrachte grensdetentie.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat, gezien de gegrondverklaring van het asielberoep van eiser op 22 november 2024, de gehele maatregel van 9 oktober 2024 achteraf gezien ten onrechte is opgelegd. Gelet hierop verzoekt eiser dan ook om schadevergoeding toe te kennen voor de periode van 9 oktober 2024 tot en met de opheffing van de maatregel op 25 november 2024. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de bewaring vanaf 22 november 2024 onrechtmatig is.
4. Ten aanzien van eisers primaire standpunt heeft verweerder ter zitting betoogd dat de enkele gegrondverklaring van het asielberoep niet met zich meebrengt dat de daaraan voorafgaande grensdetentie onrechtmatig was. Daarbij beroept hij zich op de uitspraak van 27 maart 2023 van deze rechtbank en zittingsplaats1. Daarnaast kan volgens verweerder de uitspraak van 25 november 2024 niet worden doorkruist. Uit de uitspraak van 25 november blijkt niet wanneer het vooronderzoek is gesloten zodat het oordeel over de rechtmatigheid van de bewaring geldt tot en met de dag van de uitspraak, te weten de 25e. De uitspraak van 22 november 2024 was de rechtbank op dat moment dus bekend. Verweerder ziet in deze zaak dan ook geen aanleiding om tot herziening over te gaan en beroept zich daarbij op de uitspraken van 19 januari 2016 en 13 mei 20242 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Verweerder heeft verder het op 16 december 2024 gedane aanbod tot schadevergoeding ter zitting ingetrokken en stelt zich daarbij op het standpunt dat er sprake is van een ambtelijke misslag. Er is volgens verweerder te snel schadevergoeding aangeboden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Voor de vraag of de gegrondverklaring van het asielberoep op 22 november 2024 gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de daaraan voorafgegane grensdetentie zoekt de rechtbank aansluiting bij artikel 3:109b, lid 1 Vb. Hierin staat dat verweerder de behandeling van een asielaanvraag in de grensprocedure kan laten plaatsvinden zolang redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de asielaanvraag met toepassing van artikel 30, 30a of 30b Vw kan worden afgedaan.
7. In de uitspraak van 22 november 2024 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers vrees om te worden vermoord niet aannemelijk is, omdat hij bescherming kan vragen aan de Marokkaanse autoriteiten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat buitenechtelijke geslachtsgemeenschap in Marokko strafbaar is gesteld in artikel 493 van het Marokkaanse wetboek van strafrecht en volwassenen hiervoor ook strafrechtelijk worden vervolgd. Dit laatste volgt uit het World Report 2020 Morocco van Human Rights Watch van januari 2020. Hierin staat dat in het jaar 2018 17.721 volwassenen werden vervolgd voor het verrichten van seksuele handelingen buiten het huwelijk, waarvan 14.503 voor seks tussen ongehuwde personen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de minister niet zonder meer aan eiser tegenwerpen dat hij de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten kan inroepen. Als hij zich wendt tot de Marokkaanse autoriteiten riskeert hij immers strafrechtelijke vervolging, omdat aannemelijk is dat hij dan genoodzaakt zal zijn om een bekentenis af te leggen over de buitenechtelijke geslachtsgemeenschap. De rechtbank volgt de minister niet in haar stelling dat eiser juridisch niet gedwongen wordt om een bekentenis af te leggen, omdat het niet realistisch is om ervanuit te gaan dat de Marokkaanse autoriteiten bescherming zullen bieden zonder dat zij willen weten wat de achtergrond van de bedreiging is. In zoverre is aannemelijk gemaakt dat Marokko ten aanzien van eiser niet als veilig land van herkomst heeft te gelden en is het bestreden besluit ook in zoverre onvoldoende gemotiveerd.”
8. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze uitspraak dat verweerder de aanvraag niet op de door haar voorgestane wijze als kennelijk ongegrond heeft kunnen afdoen. Los van het feit dat verweerder de door de rechtbank aangehaalde algemene landeninformatie ambtshalve bekend had kunnen zijn, had eiser in zijn zienswijze van 29 september 2024 hier in ieder geval expliciet op gewezen. Het had verweerder dan ook sowieso vanaf dat moment redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij de asielaanvraag niet langer kon afdoen als kennelijk ongegrond. Vanaf dat moment heeft de voortduring van de grensdetentie, in retrospectief, dan ook feitelijk als onrechtmatig te gelden. Dit geldt ook de vervolgens op 9 oktober opgelegde grensdetentie nu op dat moment, wederom in retrospectief, eiser feitelijk nog steeds als asielzoeker had te gelden en hem derhalve niet op grond van artikel 6, eerste en tweede juncto zesde lid Vw de vrijheidsontnemende maatregel had kunnen worden opgelegd.
9. Ligt vervolgens de vraag voor of deze constatering eiser kan helpen. Verweerder stelt zich immers op het standpunt dat de onherroepelijke uitspraak van 25 november 2024 daartoe in de weg staat.
10. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van 25 november 2024 niet staat vermeld wanneer het vooronderzoek in die zaak is gesloten. Uit de interne stukken van de rechtbank blijkt evenwel dat het vooronderzoek in die zaak op 15 november 2024 is gesloten. Hieruit volgt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat de voortduring van de maatregel vanaf 15 november onrechtmatig is en verweerder zal worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding over de periode van 15 tot en met 25 november.
11. De rechtbank vat eisers verzoek tot herziening van de uitspraken van 25 november 2024 en 18 oktober 2024 voorts op als een verzoek tot schadevergoeding over de periode van 9 oktober 2024 tot aan de sluiting van het onderzoek in het vorige vervolgberoep op 15 november 2024. Het verzoek tot herziening als bedoeld in artikel 8:119 Awb kan eiser naar het oordeel van de rechtbank immers niet baten nu de asieluitspraak van 22 november 2024 niet kan gelden als een feit of omstandigheid die zich heeft voorgedaan vóór de uitspraken van 25 november 2024 en 18 oktober 20243. Dat betekent evenwel niet dat eiser geen recht op schade zou kunnen doen gelden. Dit recht volgt namelijk uit artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f in combinatie met artikel 5, vijfde lid en artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM)4.
Nu – in retrospectief – 9 oktober 2024 als het moment van schadevergoeding kan worden aangewezen, bepaalt de rechtbank voorts dat verweerder ook over de periode van 9 oktober 2024 tot 15 november 2025 schade dient te vergoeden.
12. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank een schadevergoeding zal toekennen voor 47 dagen à € 100,-- per dag (verblijf detentiecentrum) = € 4.700,--
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 4.700,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van L.Verkoeijen, griffier.
Zie: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:312
RECLAME:
In Het vergeten christendom maakt Jenkins op even verrassende als
fascinerendewijze duidelijk dat het epicentrum van de christelijke macht
aanvankelijk nietin West-Europa lag, zoals meestal wordt gedacht, maar
ten oosten van Rome, ineen wereld die zich uitstrekte van China tot
Noord-Afrika. Jenkins verhaalt vande opkomst, bloei en ondergang van een
christelijk rijk met diepe Afrikaanse enAziatische wortels, die in
sommige gevallen teruggaan tot de tijd van Jezus¿eerste volgelingen.
Dat
dit christelijke rijk na Constantijn nog meer dan duizend jaar
heeftvoortbestaan, is een hoofdstuk uit de wereldgeschiedenis dat
Jenkins in ditboek aan de vergetelheid ontrukt.