UITSPRAAK: Intrekken verblijfsvergunningen dankzij grootschalig onderzoek naar fraude met kennismigranten verblijfsvergunningen


ECLI:NL:RBDHA:2015:412

Instantie Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak 12-01-2015
Datum publicatie 16-01-2015
Zaaknummer AWB 13/12125
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
 
 
 
4. Bij brief van 16 maart 2012 is verweerder door de Inspectie SWZ van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd over het door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst verrichte strafrechtelijk onderzoek onder de projectnaam ‘Bugibba’. In het kader van dit onderzoek is gekeken naar verondersteld misbruik van de regelingen ‘arbeid in loondienst’, ‘kennismigranten’ en ‘gezinsherenigers’ in de periode van 1 januari 2006 tot en met 11 januari 2011. Uit het onderzoek is gebleken dat een dadergroep door middel van 309 rechtspersonen personen met de Chinese nationaliteit in staat heeft gesteld een arbeids- en verblijfsverleden op te bouwen in Nederland, kennelijk met het doel om na vijf jaar een permanente verblijfsvergunning te verkrijgen. Genoemde Chinese personen zijn als arbeidsmigrant of als kennismigrant gekoppeld aan deze bedrijven en hebben op basis van een arbeidsovereenkomst een tewerkstellings- of verblijfsvergunning aangevraagd. Vervolgens konden deze arbeids- en kennismigranten hun familieleden als gezinshereniger naar Nederland laten komen. In totaal zijn in het onderzoek ‘Bugibba’ 850 natuurlijke personen aangetroffen. Kenmerkend voor de vorm van misbruik van regelgeving is dat uit het onderzoek is gebleken dat de Chinese vreemdelingen veelal gedurende de eerste vijf jaar niet of nauwelijks in Nederland hebben verbleven.
5. De naam van eiser en de naam van het bedrijf waarvoor eiser, als directeur, werkzaam was, [naam] B.V., zijn aangetroffen op een lijst waarop de bedrijven en personen staan vermeld waarop bovenstaand onderzoek betrekking heeft. Dit heeft verweerder aanleiding gegeven te twijfelen aan de juistheid van de door eiser bij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning overgelegde gegevens. Op 16 april 2012 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de verleende verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht per datum eerste verlening in te trekken. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Van deze mogelijkheid hebben zij bij brief van 6 juni 2012 gebruik gemaakt.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verblijfsvergunning van eiser op frauduleuze wijze is verkregen. Volgens verweerder heeft eiser opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt dan wel opzettelijk relevante gegevens achtergehouden, op grond waarvan de verleende verblijfsvergunning mocht worden ingetrokken per datum verlening. Omdat het verblijfsrecht van eiseres afhankelijk is van het verblijfsrecht van eiser, is ook haar verblijfsvergunning op goede gronden met terugwerkende kracht tot datum verlening ingetrokken, aldus verweerder.
7. Eisers hebben aangevoerd dat er nimmer sprake is geweest van een spookfirma en dat de verblijfsvergunningen niet frauduleus zijn verkregen. De brief van de Inspectie kan volgens eisers hooguit leiden tot nader onderzoek, maar dat nader onderzoek heeft niet plaatsgehad.
8. De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van een verblijfsvergunning een belastend besluit is, waarbij het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van die bepaling is voldaan. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de verblijfsvergunningen van eisers op frauduleuze wijze zijn verkregen. Als door verweerder aan deze bewijslast is voldaan, is het vervolgens aan eisers om het door verweerder geleverde bewijs te weerleggen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de verblijfsvergunningen van eisers op frauduleuze wijze zijn verkregen. Verweerder heeft zich voor zijn standpunt mogen baseren op de omstandigheid dat de naam van eiser en de naam van zijn bedrijf zijn aangetroffen op de lijst waarop de bedrijven en personen staan vermeld waarop het Bugibba-onderzoek betrekking heeft. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat uit dossieronderzoek is gebleken van tegenstrijdigheden. Zo is gebleken dat eiser nimmer het salaris heeft ontvangen dat hij bij de aanvraag voor de tewerkstellingsvergunning (twv) heeft opgegeven. Eiser zou in Nederland te werk worden gesteld bij een dochteronderneming, [naam] B.V., van het Chinese moederbedrijf ‘[naam] [naam] Daily Use Cosmetics Corp.’ om de cosmetica van het moederbedrijf op de Nederlandse markt te brengen. Volgens de aanvraag zou eiser een salaris van FL. 6.000,- bruto per maand ontvangen over een periode van drie jaar (1 december 2000 tot 1 december 2003). Op de salarisstrook van oktober 2001, overgelegd naar aanleiding van de aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres, staat echter een brutoloon vermeld van FL 5.000,-. Dit loon zou vanaf de datum indiensttreding zijn betaald. Verder is bij deze mvv-aanvraag een arbeidsovereenkomst overgelegd, getekend te Rotterdam op 20 december 2000, waarin, anders dan bij de aanvraag is opgegeven, is neergelegd dat eiser vanaf 22 december 2000 in dienst treedt voor drie jaar met een bruto maandinkomen van FL 5.000,-. Daarnaast is uit de door eiser overgelegde loonstroken gebleken dat zijn inkomen gedurende de periode waarvoor de twv is afgegeven verder omlaag is gegaan. Op grond hiervan heeft verweerder mogen concluderen dat bij de aanvraag bewust een hoog inkomen is vermeld teneinde de afgifte van de twv te bewerkstelligen. Een salaris van FL. 5.000,- bruto per maand was immers onvoldoende om in aanmerking te komen voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Verweerder heeft ook ernstige twijfels mogen hebben over de daadwerkelijke betaling van het salaris aan eiser omdat eiser geen kwitanties kan overleggen van het salaris dat hij contant uit de kas stelt te hebben ontvangen. Verder is gebleken dat vanaf 2002 de 30% regeling is toegepast terwijl dit niet is opgenomen in een arbeidsovereenkomst.

De rechtbank onderschrijft ook het standpunt van verweerder dat niet is gebleken dat eiser handelsactiviteiten heeft verricht die overeenkomen met het opgegeven doel. Eiser heeft ten behoeve van de twv opgegeven dat hij, als directeur van het dochterbedrijf, voor het moederbedrijf cosmetica in Nederland zou verkopen, terwijl uit overgelegde facturen van 2001, 2002 en 2003 blijkt dat andere producten zijn verkocht, zoals sieraden. De stelling van eisers dat de verkoop van cosmetica niet van de grond kwam wegens strenge regelgeving en dat daarom de strategie van het bedrijf is veranderd, is niet onderbouwd.

De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder de omstandigheid dat afschriften van de zakelijke rekening van [naam] B.V. voor wat betreft de jaren 2006, 2007 en 2009 ontbreken in de door eisers overgelegde stukken en dat het jaar 2010 niet compleet is, bij zijn standpunt heeft mogen betrekken. Dat deze stukken niet zien op de periode van de aanvraag neemt niet weg dat het ontbreken hiervan het vermoeden van verweerder versterkt dat sprake is geweest van een constructie. Verder is uit de door eisers overgelegde stukken gebleken dat in 2004 in het geheel geen bijschrijvingen meer voorkomen van ondernemingen die een factuur betalen. De stortingen die zijn gedaan zijn niet te herleiden tot een handelsactiviteit. Eisers hebben dit in zoverre niet betwist. Nu eisers eerst in bezwaar deze stukken hebben overgelegd en zij in beroep op verweerders standpunt in het bestreden besluit hebben kunnen reageren, slaagt de door eisers aangevoerde grond dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en het besluit daarom onrechtmatig tot stand is gekomen, niet.
10. Op grond van deze bevindingen, in combinatie met de vermelding van eisers naam en bedrijf in het Bugibba-onderzoek, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een constructie teneinde te voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Omdat eiser directeur was van de onderneming kan hij zich niet verschuilen achter China Product City dat, zoals is gesteld, het papierwerk verrichtte. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers er niet in zijn geslaagd om aan te tonen dat sprake is geweest van het bedrijf met de activiteiten en bedrijfsvoering als door eisers is voorgespiegeld. Verweerder is er in het bestreden besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd dan ook terecht van uit gegaan dat sprake was van frauduleus handelen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de opzet van eiser gegeven. Omdat eiseres een van eiser afhankelijk verblijfsrecht heeft, heeft verweerder ook deze verblijfsvergunning mogen intrekken. Van het gestelde onzorgvuldig onderzoek van de zijde van verweerder dan wel strijd met het verbod van détournement de pouvoir is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Dat verweerder eerst naar aanleiding van het Bugibba-onderzoek nader onderzoek heeft verricht en niet eerder tot intrekking van de verblijfsvergunningen van eisers is overgegaan, betekent niet dat verweerder hier niet meer toe bevoegd was.
11. Eisers hebben aangevoerd dat zij niet zijn vervolgd voor de door verweerder gestelde fraude. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers een vonnis van de rechtbank Rotterdam van
22 mei 2012 (parketnummer 10/996528-10) overgelegd, waaruit blijkt dat zij niet zijn genoemd als verdachten. Volgens eisers is de intrekking van hun verblijfsvergunningen in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
12. De omstandigheid dat eisers niet strafrechtelijk zijn vervolgd en in het overgelegde vonnis niet met naam zijn genoemd, betekent niet dat verweerder op grond van hetgeen hierboven is geoordeeld op grond van zijn bestuursrechtelijke bevoegdheden niet tot intrekking van de verleende verblijfsvergunningen kon overgaan. Van strijd met artikel 6 van het EVRM is geen sprake.
13. Eisers hebben verder aangevoerd dat de intrekking van hun verblijfsvergunningen in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eisers hebben betoogd dat zij twee dochters en kleinkinderen in Nederland hebben waarmee zij een sterke familieband hebben. Eisers willen na hun pensioen de zorg voor de kleinkinderen dragen. De door verweerder geconstateerde feiten zijn eisers nimmer eerder tegengeworpen en hebben verweerder niet eerder tot intrekking van de verblijfsvergunningen doen bewegen. Volgens eisers kan op grond van een redelijke belangenafweging niet anders worden geconcludeerd dan dat verblijf van eisers in Nederland moet worden toegestaan, ook nu hier de kern van hun sociale leven is komen te liggen.
14. Door de intrekking van de verblijfsvergunningen is de rechtens juiste situatie met terugwerkende kracht hersteld, zodat eisers geacht moeten worden nimmer in het bezit te zijn geweest van een verblijfstitel. Onder die omstandigheden is geen sprake van inmenging. Dit betekent niet dat er geen belangenafweging dient plaats te vinden tussen enerzijds de belangen van eisers om in Nederland hun familie- of gezinsleven en/of privéleven uit te oefenen en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse overheid. Tussen partijen is niet in geschil dat familie- of gezinsleven bestaat tussen eisers en hun dochters en kleinkinderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder evenwel gewicht mogen toekennen aan het feit dat de meerderjarige dochters van eisers niet van hen afhankelijk zijn. Dochter [A] is getrouwd met een Nederlandse man en dochter [B] is werkzaam als kennismigrant. Zij kunnen eisers met de (klein)kinderen desgewenst in China opzoeken, of het contact onderhouden met moderne communicatiemiddelen. Wat betreft het beroep op het privéleven heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan het feit dat eisers het grootste gedeelte van hun leven in China hebben gewoond en gewerkt. Eisers spreken, schrijven en lezen Chinees. Eisers brengen nog steeds een groot gedeelte van hun leven in China door (in 2012 tien maanden). Onbetwist is verder dat eiser nog steeds werkzaam is voor het moederbedrijf in China. Ook hebben eisers familieleden in China, waaronder een zoon. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt niet.
15. Uit het voorgaande volgt dat sprake is geweest van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens in de zin van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw. Verweerder heeft daarom terecht op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw een inreisverbod aan eisers opgelegd. In de omstandigheid dat eisers twee jaar niet in staat zullen zijn om hun dochters en kleinkinderen in Nederland te bezoeken, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de duur van het inreisverbod te verkorten dan wel om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Zoals in de voorgaande rechtsoverweging is geoordeeld kunnen eisers voor deze duur op een andere wijze invulling geven aan het contact.
16. Het beroep is ongegrond.
 
Hier staat de hele uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:412





Interessant artikel? Deel het eens met uw netwerk en help mee met het verspreiden van de bekendheid van dit blog. Er staan wellicht nog meer artikelen op dit weblog die u zullen boeien. Kijk gerust eens rond. Zelf graag wat willen plaatsen? Mail dan webmaster@vreemdelingenrecht.com In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Stichting LOS schreef boek "Post Deportation Risk" over de mensenrechten situatie na terugkeer

𝗪𝗼𝗲𝗻𝘀𝗱𝗮𝗴 𝟭𝟳 𝗷𝗮𝗻𝘂𝗮𝗿𝗶 𝘂𝗶𝘁𝘀𝗽𝗿𝗮𝗮𝗸 𝗼𝘃𝗲𝗿 𝘁𝗶𝗷𝗱𝗲𝗹𝗶𝗷𝗸𝗲 𝗯𝗲𝘀𝗰𝗵𝗲𝗿𝗺𝗶𝗻𝗴 𝘃𝗮𝗻 ‘𝗱𝗲𝗿𝗱𝗲𝗹𝗮𝗻𝗱𝗲𝗿𝘀’

VACATURE: Programma manager bij Forum voor Programma Immigratie & Burgerschap (Migratierecht)

Oude (groot)ouder naar Nederland willen halen kan soms

Immigratiedienst: Minder vaak voordeel van twijfel voor asielzoeker

VACATURE Hoor- en Beslismedewerker IND

Met je buitenlandse partner naar Nederland: 20 tips (artikel van Gart Adang op zijn verzoek geplaatst)

Jurisprudentie van deze week zoals besproken in het advocatenoverleg van 18 januari 2024

Boek geeft gezicht aan vluchtelingenproblematiek - hoe een Koerdische Irakees kapper in Leiden werd

UItspraak: Artikel 8 EVRM bij volwassen gezinsleden (moeder bij dochter)