Homo en asiel (uitspraak Raad van State)

 De Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) bevat de door de staatssecretaris ter uitvoering van de Vw 2000 vastgestelde beleidsregels. Volgens paragraaf C2/2.10.2 van de Vc 2000, zoals deze ten tijde van belang luidde, kan, indien een asielzoeker zich erop beroept dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn homoseksuele geaardheid, dit onder omstandigheden leiden tot de conclusie dat betrokkene vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Het is staand beleid en staande jurisprudentie dat onder vervolging wegens het behoren tot een sociale groep als bedoeld in artikel 1(A) Vluchtelingenverdrag, mede vervolging wegens seksuele geaardheid wordt begrepen. Een asielaanvraag waarin een asielzoeker een beroep doet op problemen vanwege zijn - gestelde - seksuele geaardheid beoordeelt de staatssecretaris met bijzondere aandacht voor de positie van homoseksuelen in het land van herkomst. Per land van herkomst verschilt de invloed van de overheid op het maatschappelijk terrein. Bestraffing op basis van een strafbepaling die alleen betrekking heeft op homoseksuelen, is een daad van vervolging. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het homoseksueel zijn of het uiten van specifiek homoseksuele gevoelens strafbaar is gesteld. Voor de conclusie van vluchtelingschap moet een bestraffingsmaatregel wel een zeker gewicht hebben. Zo zal een enkele boete veelal onvoldoende zijn om tot vluchtelingschap te concluderen. De enkele strafbaarstelling van homoseksualiteit of homoseksuele handelingen in een land leidt evenwel niet zonder meer tot de conclusie dat een homoseksueel uit dat land vluchteling is. De asielzoeker moet - zo mogelijk met documenten - aannemelijk maken dat hij persoonlijk een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging. Van personen met een homoseksuele voorkeur verlangt de staatssecretaris niet dat zij deze voorkeur bij terugkeer verbergen. Ook indien de asielzoeker niet daadwerkelijk homoseksueel is, maar geloofwaardig is dat de autoriteiten hem of haar als zodanig beschouwen en aannemelijk is dat vervolging plaatsvindt of zal vinden, is de asielzoeker eveneens verdragsvluchteling.
2.1. De artikelen 4, 9 en 10 van de Definitierichtlijn zijn geïmplementeerd in artikel 1, aanhef en onder l, artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 31, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 en de artikelen 3.35, 3.36 en 3.37 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
3. In zijn grieven betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet wegens zijn seksuele gerichtheid te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. In het besluit heeft hij zich immers, onder verwijzing naar paragraaf C2/2.10.2 van de Vc 2000, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aannemelijk moet maken dat hij persoonlijk een gegronde vrees heeft voor vervolging. Nu zijn asielrelaas ongeloofwaardig is, heeft de vreemdeling zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk gemaakt, waardoor hij niet als vluchteling kan worden aangemerkt, aldus de staatssecretaris. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hij in de besluitvorming onvoldoende heeft betrokken dat uit de door de vreemdeling overgelegde algemene stukken weliswaar niet blijkt dat homoseksualiteit in Sierra Leone als zodanig strafbaar is gesteld, maar wel dat homoseksuele activiteiten strafbaar zijn en homoseksuelen worden blootgesteld aan geweld en discriminatie, waardoor zij genoodzaakt zijn een verborgen leven te leiden.
4. Ter zitting bij de Afdeling op 20 februari 2012 heeft de staatssecretaris het asielbeleid voor homoseksuelen nader toegelicht en zich op het standpunt gesteld dat, hoewel hij van vreemdelingen niet verwacht dat zij hun seksuele gerichtheid in het land van herkomst verborgen houden, dat niet impliceert dat zij daar op vergelijkbare wijze als in Nederland en in alle openheid uiting aan hun seksuele gerichtheid moeten kunnen geven en dat hij enige terughoudendheid niet zou mogen verlangen. Volgens de staatssecretaris zijn homoseksuele activiteiten weliswaar even beschermenswaardig als heteroseksuele activiteiten, maar mag hij desalniettemin van vreemdelingen verwachten dat zij in zekere mate terughoudend zijn bij het publiekelijk uiting geven aan hun seksuele gerichtheid. Ook in de privésfeer mag hij van een vreemdeling terughoudendheid verwachten, indien die vreemdeling daarmee vervolging kan voorkomen. Slechts indien vreemdelingen met een homoseksuele gerichtheid in het land van herkomst systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen, hoeven zij niet aannemelijk te maken wat zij voorafgaand aan hun komst naar Nederland hebben ondergaan. In dat geval hoeft een vreemdeling niet aannemelijk te maken dat hij persoonlijk heeft te vrezen voor vervolging in verband met zijn gerichtheid, maar alleen dat hij een homoseksuele gerichtheid heeft, aldus de staatssecretaris.
4.1. Ter zitting bij de Afdeling op 20 november 2013 heeft de staatssecretaris opgemerkt dat het arrest aanleiding is zijn asielbeleid voor homoseksuelen aan te passen, voor zover het beleid ertoe strekt dat hij van een vreemdeling met een homoseksuele gerichtheid een bepaalde mate van terughoudendheid verlangt. Van homoseksuelen mag volgens het Hof immers geen verdergaande terughoudendheid worden verlangd dan van heteroseksuelen. Voor het overige is het beleid volgens de staatssecretaris echter in overeenstemming met het arrest, in zoverre hij tot vergunningverlening overgaat, indien in het land van herkomst strafbepalingen actief en niet slechts incidenteel ten uitvoer worden gelegd waarbij homoseksuele handelingen strafbaar zijn gesteld en de op te leggen straf of maatregel van een zeker gewicht is. De in het land geldende normen en zeden betrekt de staatssecretaris bij de beoordeling of een vreemdeling heeft te vrezen voor vervolging.
4.2. Dit leidt er volgens de staatssecretaris evenwel niet toe dat hij de weigering de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet zou mogen handhaven, nu hij in het besluit van de vreemdeling niet heeft verlangd terughoudend te zijn bij het uiting geven aan zijn seksuele gerichtheid na terugkeer in Sierra Leone. Aan zijn besluit heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de situatie in Sierra Leone niet zodanig is dat de vreemdeling reeds wegens zijn seksuele gerichtheid heeft te vrezen voor vervolging. Omdat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is, bestaat geen grond voor het oordeel dat hij verdragsvluchteling is, aldus de staatssecretaris.
5. In het arrest heeft het Hof, onder verwijzing naar zijn arrest van 5 september 2012, C-71/11 en C-99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z (www.curia.europa.eu) overwogen:
"34. De Raad van State heeft gepreciseerd dat in hoger beroep in geen van de drie hoofdgedingen de seksuele gerichtheid van verzoekers is betwist, net zo min als de omstandigheid dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hun asielrelaas ongeloofwaardig was."
[…]
"49. Op de eerste in elk van de hoofdgedingen gestelde vraag moet bijgevolg worden geantwoord dat artikel 10, lid 1, sub d, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het bestaan van strafrechtelijke bepalingen, als aan de orde in elk van de hoofdgedingen, die specifiek tegen homoseksuelen zijn gericht, de vaststelling rechtvaardigt dat homoseksuelen moeten worden geacht een specifieke sociale groep te vormen."
[…]
"58. In die omstandigheden staat het aan de nationale autoriteiten om - wanneer, zoals in elk van de hoofdgedingen, een asielzoeker aanvoert dat in zijn land van herkomst regelgeving bestaat die homoseksuele handelingen strafbaar stelt - in het kader van hun beoordeling van de feiten en omstandigheden uit hoofde van artikel 4 van de richtlijn, alle revelante feiten in verband met dat land van herkomst te onderzoeken, daaronder begrepen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast, zoals vereist door artikel 4, lid 3, sub a, van de richtlijn.
59. In het kader van dat onderzoek staat het aan deze autoriteiten om met name te bepalen of in het land van herkomst van de asielzoeker de gevangenisstraf waarin deze regelgeving voorziet in de praktijk wordt toegepast.
60. Tegen de achtergrond van deze elementen staat het aan de nationale autoriteiten om te beslissen of moet worden aangenomen dat de asielzoeker een daadwerkelijk gegronde vrees heeft dat hij bij de terugkeer naar zijn land van herkomst wordt vervolgd in de zin van artikel 2, sub c, van de richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 3, ervan.
61. Gelet op de overwegingen moet op elk van de in de hoofdgedingen gestelde derde vraag worden geantwoord dat artikel 9, lid 1, van de richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 2, sub c, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat de enkele strafbaarstelling van homoseksuele handelingen als zodanig geen daad van vervolging vormt. Daarentegen moet een gevangenisstraf voor homoseksuele handelingen die daadwerkelijk wordt toegepast in het land van herkomst dat deze strafbepaling heeft vastgesteld, worden geacht een onevenredige of discriminerende bestraffing en dus een daad van vervolging te vormen."
[…]
"63. Ter beantwoording van deze vraag, die de verwijzende rechter in meerdere subvragen heeft onderverdeeld, moet worden opgemerkt dat zij een situatie als in de hoofdgedingen beoogt, waarin de asielzoeker niet heeft aangetoond dat hij, wegens het behoren tot een specifieke sociale groep waarvan de leden dezelfde seksuele gerichtheid hebben, reeds is vervolgd of reeds rechtstreeks met vervolging is bedreigd.
64. Het feit dat een dergelijke duidelijke aanwijzing voor de gegrondheid van de vrees voor vervolging in de zin van artikel 4, lid 4, van de richtlijn ontbreekt, verklaart waarom de verwijzende rechter wenst te vernemen in hoeverre hij van de asielzoeker kan verlangen dat deze, wanneer hij zijn vrees niet kan rechtvaardigen door een reeds ondergane vervolging wegens het behoren tot deze groep, bij terugkeer naar zijn land van herkomst verder het gevaar van vervolging uit de weg gaat door zijn homoseksualiteit geheim te houden of althans zich bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid terughoudend op te stellen."
[…]
"70. In dit verband is het van belang vast te stellen dat van leden van een sociale groep met dezelfde seksuele gerichtheid niet kan worden geëist dat zij deze gerichtheid geheim houden, aangezien dit haaks staat op de erkenning van een kenmerk dat voor de identiteit dermate fundamenteel is dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven.
71. Bijgevolg kan van een asielzoeker niet worden verlangd dat hij in zijn land van herkomst zijn homoseksualiteit geheim houdt om vervolging te voorkomen."
[…]
"74. Geen van die regels bepaalt dat bij de beoordeling van de omvang van het gevaar om daadwerkelijk in een bepaalde context te worden vervolgd rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid voor de asielzoeker om een gevaar van vervolging uit de weg te gaan, met name door zich bij de invulling van een seksuele gerichtheid die hij als lid van een specifieke sociale groep beleeft, terughoudend op te stellen (zie naar analogie arrest Y en Z, punt 78).
75. Daaruit volgt dat, wanneer komt vast te staan dat de betrokkene bij terugkeer naar zijn land van herkomst op grond van zijn homoseksualiteit een reëel risico van vervolging loopt in de zin van artikel 9, lid 1, van de richtlijn, hem overeenkomstig artikel 13 van de richtlijn de vluchtelingenstatus moet worden verleend. Met de omstandigheid dat hij het risico kan vermijden door zich bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid terughoudender op te stellen dan een heteroseksueel, dient in dit verband geen rekening te worden gehouden.
76. Gelet op deze overwegingen, moet op de tweede in elk van de drie hoofdgedingen gestelde vraag, sub a en b, worden geantwoord dat artikel 10, lid 1, sub b, van de richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 2, sub c, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat enkel homoseksuele handelingen die volgens het nationale recht van de lidstaten strafbaar zijn, van de werkingssfeer ervan zijn uitgesloten. Bij de beoordeling van een verzoek om erkenning als vluchteling kunnen de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs niet verwachten dat de asielzoeker, ter vermijding van het risico van vervolging, in zijn land van herkomst zijn homoseksualiteit geheim houdt of zich bij de invulling van die seksuele gerichtheid terughoudend opstelt."
6. In haar uitspraak van 13 augustus 1981 in zaak nr. A-2.113 (RV 1981, nr. 5) heeft de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State overwogen dat onder vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag wegens het behoren tot een bepaalde sociale groep mede vervolging wegens seksuele gerichtheid kan worden begrepen. Sindsdien hanteert ook de staatssecretaris dit als beleidsuitgangspunt. Het Hof heeft met het arrest vreemdelingen met een homoseksuele gerichtheid als een specifieke sociale groep in de zin van de Definitierichtlijn aangemerkt.
7. Het arrest betreft blijkens de punten 34 en 63 die gevallen waarin de staatssecretaris de seksuele gerichtheid van een vreemdeling geloofwaardig heeft geacht, doch zich op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van die vreemdeling over hetgeen hem - naar hij stelt wegens zijn seksuele gerichtheid - in zijn land van herkomst is overkomen ongeloofwaardig zijn en dit standpunt de rechterlijke toetsing heeft doorstaan. Dit betekent dat een dergelijke vreemdeling aan de gestelde gebeurtenissen die volgens zijn asielrelaas plaatsvonden in zijn land van herkomst geen vrees voor vervolging kan ontlenen. Het Hof omschrijft in de punten 58 tot en met 60 en 71 de wijze waarop beoordeeld moet worden of een vreemdeling als vorenbedoeld wegens zijn seksuele gerichtheid een gegronde vrees voor vervolging in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Definitierichtlijn heeft. Het arrest heeft derhalve geen betrekking op vreemdelingen wier seksuele gerichtheid ongeloofwaardig is geacht, dan wel vreemdelingen die stellen door de autoriteiten in het land van herkomst, dan wel hun omgeving als homoseksueel te worden aangemerkt, terwijl zij dat naar eigen zeggen niet zijn.
8. Toegepast in het Nederlandse bestuursrechtelijk stelsel komt de door de staatssecretaris te maken beoordeling, waarbij hij gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onderzoek doet naar de algemene situatie voor homoseksuele vreemdelingen in het land van herkomst en de door de vreemdeling tijdens de gehoren, betrekt, op het volgende neer.
8.1. Voor afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel is op zichzelf onvoldoende dat de staatssecretaris de door een vreemdeling met een homoseksuele gerichtheid gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst ongeloofwaardig acht. Bij de beoordeling of een vreemdeling een gegronde vrees voor vervolging heeft moet de staatssecretaris namelijk ook de verklaringen van een vreemdeling betrekken over de wijze waarop hij na terugkeer in zijn land van herkomst invulling aan zijn seksuele gerichtheid zal geven, dan wel waarom hij zich daar daarvan zal onthouden (zie punt 82 van het arrest van het Supreme Court of the United Kingdom van 7 juli 2010 in zaak [2010] UKSC 31; www.supremecourt.gov.uk). De staatssecretaris moet bij zijn beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring dat een vreemdeling na terugkeer op de door hem gestelde wijze invulling zal geven aan zijn seksuele gerichtheid, de situatie voor homoseksuelen en de te verwachten acceptatie van het gestelde handelen in dat land betrekken. Dat een vreemdeling verklaart na terugkeer invulling aan zijn seksuele gerichtheid te gaan geven op een wijze die hem blootstelt aan vervolging, terwijl die verklaring niet strookt met, of juist in het verlengde ligt van, zijn verklaring over de wijze waarop hij eerder, in Nederland of elders, reeds invulling aan zijn seksuele gerichtheid gaf, beïnvloedt daarbij de aannemelijkheid van die verklaring (zie punt 24 van het arrest van het Bundesverwaltungsgericht van de Bondsrepubliek Duitsland van 20 februari 2013 in zaak nr. BVerwG 10 C20.12 (ECLI:DE:BVerwG:2013:200213U10C20.12.0).
8.2. Indien in het land van herkomst van een vreemdeling regelgeving bestaat op grond waarvan homoseksualiteit strafbaar is, dan wel die het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar stelt, moet de staatssecretaris onderzoeken hoe deze regelgeving in de praktijk wordt toegepast of uitwerkt. Het onderzoek omvat mede de vraag of het enkele zijn van homoseksueel of het verrichten van homoseksuele handelingen een gegronde vrees voor vervolging oplevert. Dit onderzoek moet niet alleen de vraag betreffen of toepassing van deze bepalingen daadwerkelijk leidt tot het opleggen van gevangenis- of andere straffen, maar ook het aan een eventuele veroordeling voorafgaande politie- en strafvorderlijk onderzoek en welke gevolgen strafbaarstelling heeft voor de maatschappelijke positie van homoseksuelen. Hierbij moet de staatsecretaris tevens de mogelijkheid voor homoseksuelen betrekken om bescherming bij de overheid te vragen tegen negatieve bejegening door derden. Niet ondenkbaar is immers dat het enkele feit dat het zijn van homoseksueel of het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar is gesteld ertoe leidt dat de overheid niet in staat of bereid is homoseksuelen bescherming te bieden, dat wil zeggen dat het vragen om bescherming gevaarlijk, dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2012 in zaak nr. 201101753/1/V2). Bij deze beoordeling moet de staatssecretaris buiten beschouwing laten of een vreemdeling zich aan vervolging kan onttrekken door zich terughoudend op te stellen.
9. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt wegens zijn seksuele gerichtheid te vrezen voor vervolging. In het besluit van 18 maart 2010 heeft de staatssecretaris immers bij zijn beoordeling of de vreemdeling wegens zijn seksuele gerichtheid heeft te vrezen voor vervolging, alleen betrokken dat de verklaringen van de vreemdeling over de gebeurtenissen die volgens zijn asielrelaas hebben plaatsgevonden ongeloofwaardig zijn. De staatssecretaris heeft niet beoordeeld op welke wijze de vreemdeling na terugkeer invulling zal geven aan zijn seksuele gerichtheid en in hoeverre hij in het licht daarvan heeft te vrezen voor vervolging. Reeds hierom heeft de staatssecretaris de beoordeling niet verricht op de hiervoor voorgeschreven wijze. De grief faalt.

 Vindplaats uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2013:2423


In verband met geldwolven die denken geld te kunnen claimen op krantenartikelen die op een blog als deze worden geplaatst maar na meestal een dag voor de krantenlezers aan leeswaardigheid hebben ingeboet terwijl wij vreemdelingenrecht specialisten ze soms wel nog jaren gebruiken om er een kopie van te maken voor een zaak ga ik over tot het plaatsen van alleen het eerste stukje. Ja ik weet het: de kans dat u doorklikt is geringer dan wanneer het hele artikel hier staat en een kopie van het orgineel maken handig kan zijn voor uw zaak. Wilt u zelf wat overnemen van dit weblog. Dat mag. Zet er alleen even een link bij naar het desbetreffende artikel zodat mensen niet alleen dat wat u knipt en plakt kunnen lezen maar dat ook kunnen doen in de context.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Stichting LOS schreef boek "Post Deportation Risk" over de mensenrechten situatie na terugkeer

𝗪𝗼𝗲𝗻𝘀𝗱𝗮𝗴 𝟭𝟳 𝗷𝗮𝗻𝘂𝗮𝗿𝗶 𝘂𝗶𝘁𝘀𝗽𝗿𝗮𝗮𝗸 𝗼𝘃𝗲𝗿 𝘁𝗶𝗷𝗱𝗲𝗹𝗶𝗷𝗸𝗲 𝗯𝗲𝘀𝗰𝗵𝗲𝗿𝗺𝗶𝗻𝗴 𝘃𝗮𝗻 ‘𝗱𝗲𝗿𝗱𝗲𝗹𝗮𝗻𝗱𝗲𝗿𝘀’

VACATURE: Programma manager bij Forum voor Programma Immigratie & Burgerschap (Migratierecht)

Immigratiedienst: Minder vaak voordeel van twijfel voor asielzoeker

Interview met Aad van Elswijk, advocaat vreemdelingenrecht te Rotterdam

Wat als je vergeten bent je verblijfsvergunning te verlengen?

Vraag: Kan ik mijn oude moeder naar Nederland halen?

Voorwaarden verlaagd salariscriterium na zoekjaar hoogopgeleiden verruimd - kennismigranten salaris

Oude (groot)ouder naar Nederland willen halen kan soms

UItspraak: Artikel 8 EVRM bij volwassen gezinsleden (moeder bij dochter)