Mensenhandel slachtoffer wint hoger beroep inzake voortgezet verblijf maar verliest toch (deel 1)

LJN: BY4035, Raad van State , 201102982/1/V1.
Datum uitspraak: 15-11-2012
Datum publicatie: 23-11-2012

In paragraaf B16/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) is, voor zover thans en ten tijde hier van belang, het volgende vermeld:

"Indien de strafzaak is geseponeerd, er geen beklag is ingesteld, het beklag niet is gehonoreerd of de zaak binnen drie jaar is geëindigd in vrijspraak kan het slachtoffer voortgezet verblijf aanvragen. In deze gevallen wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgende beleid.

Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel rechterlijke uitspraak heeft geleid én getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de staatssecretaris wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
- risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
- risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;
- de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid ter zake.

[…] De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige- aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan.

Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. Hierbij is nog van belang dat, indien psychische of andere medische omstandigheden worden aangevoerd, dit slechts als onderdeel van de te wegen factoren kan worden meegenomen. Indien alleen een beroep wordt gedaan op medische omstandigheden dan ligt beoordeling in het kader van het beleid medische behandeling meer in de rede.

De vreemdeling geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt het beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven welke factoren van belang zijn, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet, of niet afdoende met ter zake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de Staat."
3.2. De vreemdeling heeft met ingang van 11 december 2006 tot 11 december 2007 beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "onder beperking zoals genoemd in hoofdstuk B9 van de Vc 2000".
De vreemdeling heeft haar thans voorliggende aanvraag met als doel "voortgezet verblijf" bij brief van 18 mei 2009 toegelicht. In deze brief heeft zij in het kader van haar beroep op artikel 3.52 van het Vb 2000 aangevoerd dat de mogelijkheden tot sociale en maatschappelijke integratie in China voor haar onvoldoende zijn, het risico bestaat dat zij in China vervolgd zal worden vanwege prostitutie en het risico op represailles door mensenhandelaren niet is uitgesloten. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat zij ernstig is getraumatiseerd, dat zij in behandeling is bij een psycholoog en dat bij haar de diagnose posttraumatisch stressyndroom is gesteld. Haar psychische klachten houden volgens de vreemdeling verband met de omstandigheid dat zij in het verleden slachtoffer is geworden van mensenhandel.
Aldus heeft de vreemdeling niet alleen een beroep gedaan op haar psychische omstandigheden maar tevens op andere, volgens het beleid van de staatssecretaris relevante, factoren, waaronder met name de omstandigheid dat zij in het verleden slachtoffer is geworden van mensenhandel en dat haar psychische klachten daaraan zijn gerelateerd, in welk verband in de medische stukken melding wordt gemaakt van traumatisering. Volgens het hierboven aangehaalde beleid van de staatssecretaris diende hij, bij de beantwoording van de vraag of wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden van de vreemdeling dat zij Nederland verlaat, deze psychische omstandigheden als onderdeel van de te wegen factoren mee te nemen. De staatssecretaris heeft dit, in afwijking van zijn eigen beleid, nagelaten. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen vloeit uit het toepasselijke toetsingskader echter niet voort dat de staatssecretaris in dient te gaan op de vraag welke invloed de psychische gesteldheid van de vreemdeling heeft op de mogelijkheid zich zelfstandig, zonder opvang of sociaal netwerk, in China te handhaven. In zoverre is de grief terecht voorgedragen. Dit laat onverlet dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hetgeen de vreemdeling naar voren heeft gebracht niet kan worden aangemerkt als bijzondere individuele omstandigheden, bedoeld in artikel 3.52 van het Vb 2000.

www.rechtspraak.nl




Law Blogs
Law blog
Klik op +1 als u dit een interessant artikel vindt en Google zal het dan beter zichtbaar maken in de zoekresultaten.



Bookmark and Share

Reacties

Populaire posts van deze blog

Stichting LOS schreef boek "Post Deportation Risk" over de mensenrechten situatie na terugkeer

𝗪𝗼𝗲𝗻𝘀𝗱𝗮𝗴 𝟭𝟳 𝗷𝗮𝗻𝘂𝗮𝗿𝗶 𝘂𝗶𝘁𝘀𝗽𝗿𝗮𝗮𝗸 𝗼𝘃𝗲𝗿 𝘁𝗶𝗷𝗱𝗲𝗹𝗶𝗷𝗸𝗲 𝗯𝗲𝘀𝗰𝗵𝗲𝗿𝗺𝗶𝗻𝗴 𝘃𝗮𝗻 ‘𝗱𝗲𝗿𝗱𝗲𝗹𝗮𝗻𝗱𝗲𝗿𝘀’

VACATURE: Programma manager bij Forum voor Programma Immigratie & Burgerschap (Migratierecht)

Immigratiedienst: Minder vaak voordeel van twijfel voor asielzoeker

Interview met Aad van Elswijk, advocaat vreemdelingenrecht te Rotterdam

Wat als je vergeten bent je verblijfsvergunning te verlengen?

Vraag: Kan ik mijn oude moeder naar Nederland halen?

UItspraak: Artikel 8 EVRM bij volwassen gezinsleden (moeder bij dochter)

Interview met Anton Kleijweg, advocaat vreemdelingenrecht te Voorburg (update: tegenwoordig in Den Haag)

VACATURE: Operationeel Manager Juridische Zaken IND Den Haag